Over admin

Journalist, eindredacteur CW, tekstschrijver en blogger, geïnteresseerd in het hoe en waarom van alles, behalve sport. @inekeevink.nl

Fulltime

Ik ben weer thuis. Na een kraambezoek van 13 dagen in Thailand landde ik gisteravond op Schiphol. En ik was meteen ook in de geest weer in Nederland, dankzij de column van de onvolprezen Japke-D Bouma.

Haar column behandelde namelijk een oer-Hollands onderwerp: fulltime of parttime werken, en waarom (niet). Van Japke-D mogen we het helemaal zelf weten, en dat is natuurlijk fijn. Maar dan volgt een lijst met veertien uitspraken die Japke-D nooit meer van parttimers wil horen.
De keuze voor parttime en fulltime werken is al jarenlang een dankbaar onderwerp voor talkshows. Fulltime werken is de norm, wie parttime werkt, heeft wat uit te leggen. De overheid wijdde er zelfs een campagne aan.

Die campagne is overduidelijk ingegeven door arbeidskrapte en een economische-groei-obsessie, maar daarover schreef ik al eerder. In het kort: er zitten maar 24 uur in een dag en fulltime werken combineren met vrijwilligerswerk doen, mantelzorgen en nog veel meer, is voor menig mens niet te doen. Daarvoor waarschuwt trouwens ook het Sociaal Cultureel Planbureau.

Zo niet Japke-D. Zij verwijt de parttimers nogal wat. Er voor de kinderen willen zijn is geen reden voor parttime werk, oordeelt zij streng. Nou beste Japke-D, dat maak ik zelf wel uit. Er zijn genoeg kinderen die probleemloos opgroeien, maar er zijn ook voldoende uitzonderingen. En helaas kom je er niet altijd direct achter in welke categorie jouw kind valt. Vind ik nu dat iedereen die fulltime werkt zijn kinderen tekort doet? Nee hoor, helemaal niet. Maar laat mensen daar zelf over beslissen, als ze die keuze hebben.

Een goedverdienende partner is voor Japke-D ook geen reden voor parttime werk. Partner kan immers een jonge blom tegenkomen, onder de tram lopen of anderszins in het ongerede raken. Dat is helemaal waar, en jezelf ook alleen kunnen redden is inderdaad heel prettig. Maar je hele leven daarop inrichten, vind ik toch wel wat ver gaan.

Natuurlijk heeft niet iedereen (m/v/x) de luxe te kunnen kiezen tussen fulltime of parttime werk. Maar dat geldt voor zoveel in het leven. Twee keer per jaar naar het buitenland op vakantie gaan, om de drie jaar een nieuwe auto kopen of elke week buiten de deur eten, is ook niet voor iedereen weggelegd.

Full- en parttimers moeten het met elkaar zien te rooien op het werk. Daarom maak je werkafspraken, zonder oordeel over de voorkeuren van je collega’s. Japke-D vindt een fulltimebaan om meerdere redenen heerlijk, en dat is haar van harte gegund. En die eigen keuze geldt ook voor parttimers.

Ploeg

Altijd fijn: even het Groninger Museum binnenwippen. En met een Museumkaart maakt niet uit of ik er een half uur of een halve dag in rondloop.

Deze keer had ik maar een half uur en dus toog ik fluks naar de afdeling waar het werk van De Ploeg hangt. Heerlijke stroming is dat. De levensvreugde spat ervan af, en dat in een provincie die ik toch lang heb geassocieerd met grijze luchten boven eindeloze weilanden. De Ploeg heeft mij opnieuw laten kijken naar het platte land van Groningen. En ik ben gaan houden van dat landschap, inclusief de kleine dorpen, de majestueuze boerderijen en het uitgestrekte vlakke land.

De Ploeg hing er nog net zo bij als bij vorige bezoeken, zo leek het. Maar er was iets veranderd. Naast de gebruikelijke uitleg op roodbruine bordjes, hingen er nu ook donkergele, met als opschrift ‘Bitterzoet erfgoed’. Want we moesten vooral niet denken dat het allemaal pais en vree was geweest in Groningen en Ommelanden.

Iemand die maar een beetje geschiedenisonderwijs heeft gehad, weet dat natuurlijk al lang. De Gouden Eeuw was alleen van goud voor de rijke bovenlaag, en de VOC was een gesanctioneerd roversbolwerk met mogelijkheden waar neoliberalen van nu hun vingers bij aflikken.
Ik schat in dat het gemiddelde museumpubliek allang weet wat er is misgegaan in de vaderlandse geschiedenis. Maar het Groninger Museum neemt geen enkel risico. Ook de enkele tot nu toe onwetende passant moet op de hoogte worden gesteld, of er nu wel of geen direct verband bestaat tussen kunstwerk en boodschap.

En dus hangt naast het schilderij Kerkje te Oostum van Johan Dijkstra een bordje over de familie Niemeijer, fabrikanten en verkopers van koffie, chocola en tabak. Die producten werden geteeld op plantages waar slaven werkten. Of beter slaafgemaakten, want de gemiddelde Nederlander weet blijkbaar niet hoe gruwelijk slavernij was (en is), en dat mensen zichzelf niet uit vrije wil verkopen.

Verderop hangt nog meer Gronings erfgoed. Een gouden oorijzer dat het grootste deel van het hoofd bedekt en dat bij Groninger klederdracht hoort, bijvoorbeeld. Ik had hier eigenlijk ook wel een bordje verwacht. Met een tekst die uitlegt dat die boeren aan hun rijkdom kwamen door arbeiders uit te buiten. En wat geschiedenisles over de Veenkoloniën, met hun arbeiders die in modderhutten woonden, half onder de grond. En dat Groningen nog steeds een wingewest is, getuige het drama van de gaswinning.

En voordat het Groninger Museum in allerijl een bordje gaat maken met uitleg bij het oorijzer: laat maar. En haal al die andere bordjes ook maar weer weg. Ik kom naar een kunstmuseum om kunst te bekijken, niet om onderwezen te worden in de rechte leer.

Piano

Ik houd van muziek. Ik luister er niet alleen graag naar, ik heb het ook nodig. Als ik een tijdlang geen muziek hoor – liefst van Buxtehude, Reger, Purcell – dan gaat mijn geestelijk welbevinden langzaam achteruit.

Langzaam, want ik merk het niet meteen. Tot er een soort treurig waas over mijn leven gaat hangen. Dan weet ik het weer: muziek! Ik ben de muziek vergeten! Niet alle muziek helpt. Van Mozart en Beethoven bijvoorbeeld ben ik minder gecharmeerd. Voorkeur voor instrumenten heb ik wel, maar ik ben niet heel kieskeurig.

Er is echter één uitzondering op de regel: de piano. Ik weet niet wat het is, maar ik krijg de zenuwen van pianomuziek.
Ik vind het een burgerlijk instrument, ontworpen voor de eikenhouten huiskamer waarin een degelijk huisgezin in de avonduren rond de piano gaat staan en enige liederen ten gehore brengt. Vader achter de piano, moeder op de dwarsfluit, kindertjes zingen, dat werk.

Wat ook niet helpt is dat de piano wordt ingezet als emotieregulator. Let maar op, televisieprogramma’s blinken erin uit. Twee mensen zijn samen in gesprek over een gevoelig onderwerp, de een stokt, wrijft in de ogen of snikt zachtjes, de ander kijkt begripvol en zwijgt. Maar dat is tegen de televisieregels. Zwijgen mag niet, zwijgen is leegte. En daarom zet dan onmiddellijk de piano in, tingel-de-tingel, net zolang tot de een weer iets kan zeggen, al dan niet met een door tranen verstikte stem.

De piano is een kwezelinstrument. Geen wonder dat televisiemakers er zo dol op zijn.

Eerlijk is eerlijk, er is een uitzondering. Die heb ik ontdekt toen Echtgenoot en ik ooit een mistig café in Maastricht binnenliepen waar een paar jazzmusici speelden. Trompet, gitaar, slagwerk en zo wat meer. Er stond ook een piano maar die bleef onbespeeld. Tot een slungelige jonge man zich achteloos op de pianokruk liet zakken en bijna onverschillig begon te spelen. Adembenemend was het. “Piano is toch wel mooi, in ieder geval zó wel!” fluisterde ik geestdriftig tot Echtgenoot.

En dat was de uitzondering die de regel bevestigt.

Vastgeplakt

Er zijn van die acties die onmiddellijk op mijn sympathie kunnen rekenen. Een groot spandoek hangen aan een hoog gebouw dat annex is met vervuilende industrie, bijvoorbeeld. Niet alleen bewonder ik de benodigde doodsverachting, maar ik waardeer ook het feit dat de actie wel het bedrijf te kakken zet maar verder geen schade aanricht. Groot plezier beleef ik altijd aan de communicatiemedewerker van dienst, die geacht wordt de schade te beperken en met dat doel voor de leeuwen van de pers wordt gegooid.

Acties die gericht zijn tegen vervuiling en aantasting van de aarde hadden tot voor kort bij voorbaat mijn sympathie. Maar daarin is verandering gekomen. Dat komt door de plakacties en het soepwerpen tegen kunstvoorwerpen. Zou er werkelijk iemand zijn die nu denkt: ‘Verrek, ze hebben een punt!’ Want dat blijkt het doel: bewustwording.

En dan de leus. Een vrijblijvender thema dan ‘Just stop oil’ heb ik nog niet meegemaakt. Als het nu een oproep was geweest tot het verzesvoudigen van de prijs van vliegvakanties, tot het verbieden van aardbeien in de winter, van sauna’s, terrasverwarmers en schaatspaleizen. Maar nee, daar maak je immers geen vrienden mee. Liever ‘stop gewoon met olie’, zodat de burger de handen in onschuld kan wassen en wijzen op Shell.

Houd me ten goede, hoe eerder we stoppen met olie en gas oppompen hoe beter, om van kolenmijnen nog maar te zwijgen. Niet alleen vanwege de opwarming van de aarde maar ook vanwege de vervuiling, en de plastic troep waar we nooit meer van afkomen.

Maar het idee dat soep gooien op een kunstwerk of je vastplakken aan een schilderij daaraan iets bijdraagt, is onzinnig. Je bereikt alleen dat erover wordt gepraat. En erover praten doen we al decennia, tot nu toe zonder veel resultaat.

Daarnaast wantrouw ik de mensen die deze acties uitvoeren. De man die zich vastplakte aan een talkshowtafel had ik er als ik de presentator was geweest met tafel en al laten uitdragen, en wel onmiddellijk. Hij leek mij zo’n type dat over een paar weken vermomd met een bril en een muts op in de rij staat op Schiphol. Lekker een weekje naar de zon. Of die na afloop van zijn optreden in zijn Tesla stapt en een afspraak maakt voor de zonnebank. Hij gilde mij net wat te veel over zijn veiligheid toen bewakers hem los probeerden te maken. Dapper is zo’n plakactie immers niet. Aandacht gegarandeerd, isoleercel of geseling uitgesloten.

Er zat natuurlijk ook helemaal geen tweecomponentenlijm in die tube, het was waarschijnlijk gewoon hobbylijm. En dat past er dan weer prima bij: gevaarloos fröbelen op de buis met hobbylijm. Voor de bewustwording.

Occupied

Nog tot 31 augustus is de serie op Netflix te zien: Occupied, of op zijn Noors Okkupert. De serie stamt uit 2015. Lang verhaal kort: Noorwegen exporteert uit milieuoverwegingen geen olie en gas meer, en daar is Europa niet blij mee. De Russen bezetten op verzoek van de EU de Noorse olie- en gasvelden en nemen die over. En Noorwegen zelf.

Ik ben eraan verslingerd geraakt, wat een nadeel is want ik heb vorige week de laatste aflevering van de laatste, derde serie gezien. En nu moet ik afkicken van het prachtige Noorse landschap, van de Noorse taal, en van de politieke verwikkelingen die nog het meest gelijkenis vertonen met palingen in een emmer snot.

En natuurlijk van de personages als de mateloos irritante Russische ambassadeur Irina Sidirova, die haar vredelievende voornaam geen eer aan doet. En de steeds grimmiger kijkende en steeds meer in Russisch vaarwater verzeilende hoofd van de Noorse veiligheidsdienst Hans Martin Djupvik, en zijn vrouw die rechter is en die in alle stress juridisch zuiver wil blijven handelen. Daarmee speelt ze niet zelden de Russen in de kaart.

En neem minister-president Jesper Berg, die in eerste instantie nog meent dat hij de Russen tegenspel kan bieden maar later vlucht naar Parijs en via videogames leiding geeft aan het Noorse verzet. Zijn opvolger is zijn voormalig persoonlijk assistent Anita Rygg, maar zij blijkt uiteindelijk geen partij voor zowel de Russen als het Noorse parlement. Met andere woorden, Borgen, maar dan Noors en in oorlogstijd.

Een paar zaken blijven hangen: een verdeeld Europa slaat nog geen deuk in een pakje boter, politieke leiders gokken op de gewenste uitkomst en hopen dat ze alle benodigde informatie hebben. Sommige mensen zijn dapper (omdat ze boos zijn, teleurgesteld, verliefd, of omdat ze niks te verliezen hebben) maar de meesten zijn bang of gehecht aan hun luxe bestaan. En als de omstandigheden veranderen, verandert iedereen mee.

Maar vooral: wie oorlog koste wat kost wil vermijden, betaalt uiteindelijk de hoogste prijs, namelijk met zijn vrijheid. Ga die serie nog eens zien, dames, heren en non-binaire politici. Snel, voordat het 31 augustus is, of voordat de steun voor Oekraïne alsnog verkruimelt.

Roomse kervel

Op de een of andere manier is de moestuin van opa Bult nooit in mijn geheugen weggezakt. En toen mijn wijk met het idee kwam een wijkmoestuin aan te leggen, wist ik niet hoe snel ik moest reageren. Ja, ik wil!

Op een kavel die van de gemeente was losgepeuterd, werden tien bakken van zwarte stenen geplaatst. Ooit zou op die plek begin twintigste eeuw een brugwachtershuisje worden gebouwd maar die brug kwam er niet en het bijbehorende huisje dus ook niet. Twee vierkante meter moestuin, groter is zo’n bak niet. Maar het is genoeg.

Inmiddels is het jaren later en de meeste bakken floreren. Die van mij ook. De stam-doperwten werken zich langzamerhand een weg naar boven, twee tomatenplanten laten de eerste bloemknoppen zien, en schoondochter heeft zes broccoliplantjes gedoneerd, die ze zelf uit zaad heeft gekweekt.

Maar mijn piece de resistance is wel de kervel. Jarenlang zaaide ik de gewone kervel, oftewel Anthriscus cerefolium. Het spul kwam op, vormde de heerlijk ruikende en smakende blaadjes, die onmisbaar zijn voor de kruudmoes. Geen kervel, geen kruudmoes, zo simpel is het.

Maar binnen een mum van tijd kwamen er bloemetjes in de kervel, en dan is het uit met de pret: weg blaadjes. Ik heb me jarenlang afgevraagd hoe opa dat toch deed in zijn tuin: van die forse kervelplanten, zeker zes keer zo groot als dat grut van mij en met veel groter en steviger blad.

En toen viel het kwartje. Hun kervel was geen Anthriscus cerefolium maar Myrrhis odorata, oftewel roomse kervel. Vlug naar de zadenboer, naar zijn website welteverstaan, want geen kweker in het noorden des lands die roomse kervel in huis heeft, of zelfs maar weet wat het is.

Vorig jaar september kreeg ik de zaden binnen, want je moet ze zaaien in de herfst. Aldus geschiedde. Maar in april was er nog niets te zien, de grond bleef maagdelijk zwart. Ik verloor mijn geduld en bestelde drie kant-en-klare plantjes, want dat kon om mij onbekende redenen alleen per drie.

Ingenieus verpakt werden de plantjes thuis aangeleverd. Ze zaten in een stuk plastic – groen van kleur om het er milieubewust uit te laten zien – waar de planten inderdaad heelhuids en fris uit tevoorschijn kwamen.

En dat zul je altijd zien, op de dag dat ik mijn kleinoden in de grond zette, zag ik een piepklein groen krulletje boven de grond uitsteken. Een week later kwam er nog een bij. En daarom heb ik nu vijf kervelplantjes in mijn tuin staan, die hoogstwaarschijnlijk tezamen een half bos zullen vormen. Maar zoals iedere kruudmoes-liefhebber weet: te veel kervel bestaat niet.

Flesreclame

Reclames, ik word er gek van. Reclames op radio, op tv, langs de weg op enorme billboards, en ook nog tussen YouTube-filmpjes door. Ik word er gek van omdat ik talent heb voor taal, en daardoor kan ik me niet afsluiten voor teksten, vooral niet voor lelijke teksten. Maar het ergste is dat het meestal om onzinproducten gaat.

Zonet zag ik – tussen prachtige orgelmuziek door, die daarvoor ruw onderbroken werd – een reclamefilmpje op YouTube voor een hervulbare fles. Wat een uitvinding, een fles die je opnieuw kunt vullen! Ik raakte meteen zwaar onder de indruk, daar zal ongetwijfeld een creatief brein achter hebben gezeten.

Er figureerden een stel hippe, jonge mensen in het filmpje, die allemaal hun eigen hervulbare fles meezeulden en daar af en toe een slok uit namen. Na vijf seconden kon ik het filmpje wegklikken maar het kwaad was al geschied. En nu zit ik een stukkie te tikken over hervulbare flessen.

Plastic hervulbare flessen nota bene! Wat een flauwekul om een plastic fles te kopen om water in mee te nemen. Het eerste de beste waterflesje dat je voor een dubbeltje in de winkel koopt, doet hetzelfde. Ik werd laatst aangesproken op het feit dat ik niet in het bezit ben van zo’n lelijik plastic geval, dat ook nog eens sterk lijkt op een zuigfles voor baby’s.

Ik verlang inmiddels hevig naar een totaalverbod op reclame. Wat zou dat een rotzooi en verspilling schelen, wat zou dat helpen tegen schulden maken, tegen afgunst en jaloezie, tegen impulsaankopen en koopspijt. En wat een zegen voor de bloemen, de vissen en de vogels! En last but not least: wat een zegen voor mijn taalbrein.

Orgelster

Er is een nieuwe ster aan mijn firmament verschenen. Ja, ik heb een eigen firmament, met eigen sterren. David Bowie heeft er een plekje, en de constellaties Supertramp, de Doobie Brothers en Emerson, Lake & Palmer. Die eerste twee staan al heel lang te stralen maar vroeger besteedde ik er meer aandacht aan dan nu. Alleen als er opeens een liedje op de radio voorbij komt van een van beiden, veer ik verrast overeind en ben weer even zestien jaar.

Maar zestien jaar zijn was ook niet alles, dus na drie nummers ben ik er wel weer klaar mee. ELP echter is een ander verhaal. Zij stammen uit eind jaren zestig, begin jaren zeventig, en toen vond ik popmuziek nog stom. ELP ontdekte ik daarom pas veel later, dus hun stand aan mijn sterrenhemel is een beetje onzeker. In ELP kan ik mij nog steeds verliezen.

Mijn nieuwe ster is van een heel ander kaliber. Hij heet Evan Boogerd en is organist van de Westerkerk in Amsterdam. Mijn zestienjarige ik zou wegkruipen van schaamte bij mijn voorkeur van nu. Orgel! Orgel is psalmen met veel tweede naamvallen en gij’s in de kerk, orgel is mijn vader die naar Bach luistert, orgel is een magere, bleke jongen met een te grote bril, orgel is alles wat ik niet ben en ook nooit zou zijn.

Maar zo makkelijk liet het orgel zich niet verdrijven. Steeds vaker kreeg ik kippenvel, steeds vaker ontdekte ik nog weer andere componisten uit andere tijden dan Bach. Of uit dezelfde tijd. En langzamerhand kroop het orgel weer mijn muzieksmaak in.

Bachs muziek is nu mooi, die van Buxtehude nog mooier, maar de allermooiste orgelmuziek is geschreven door Max Reger, een dikke, bleke man met een brilletje. Zijn muziek is als een tsunami die je meevoert naar de diepste dalen en de hoogste toppen. Luister naar zijn koraalbewerkingen – die wel drie kwartier duren – en je bent in een andere wereld.

De improvisaties van Evan Boogerd doen denken aan Regers muziek. Maar hij speelt ook muziek van Reger, zoals de bewerking van het koraal Wie schön leuchtet der Morgenstern. En dat doet-ie ook aan mijn firmament.

Oekraïne

Of het nu nieuwshonger is, het journalistenbloed dat door mijn aderen vloeit, of woede en frustratie, ik zit beurtelings vastgeplakt aan televisie en Twitter. De beelden en verhalen uit Oekraïne kleuren de afgelopen dagen diep donkerrood.

Het oude recept van een tijdje tegen een regio aanduwen, nepnieuws verspreiden en schermutselingen aan de grens uitlokken, is losgelaten. Had Poetin geen geduld of geen tijd meer, of was het overmoed? Of hij zijn hand heeft overspeeld of niet, moet nog blijken. Met zo veel geweld een land binnenvallen, en en passant landen als Finland en Zweden bedreigen, is toch wel next level.

Volodimir Zelensky heeft zich in ieder geval ontpopt als een fabelachtig leider, niet in het minst door zijn dapperheid. Hij riskeert zijn leven, net als al die andere naamloze mannen en vrouwen die de wapens hebben opgenomen.

Wanneer heb ik me eerder zo vol machteloze woede gevoeld? Met zoveel ergernis over aarzelende en visieloze politici, over zoveel lafheid vanwege economische en financiële belangen? Opeens wist ik het weer. Dat was toen Hongkong zich verzette tegen China, met grootse demonstraties en waarschuwingen aan het adres van het westen.

Van 2014 – toen de protesten begonnen onder de piepjonge Joshua Wong – tot januari 2021, toen de genadeklap kwam met de arrestatie van 53 leden van de prodemocatische oppositie. Wong zit inmiddels, samen vele anderen, in de gevangenis. Sindsdien fungeert er een marionettenparlement in Hongkong.

Datzelfde China onthield zich gisteren van stemming over een resolutie in de VN-Veiligheidsraad, die de Russische inval van Oekraïne veroordeelde. China was wel “diep bezorgd”. Het zou wat. Alsof China ook maar een moment geïnteresseerd is in het lot van Oekraïne en zijn inwoners.

Deze tijd is misschien wel de laatste kans die het westen krijgt om bij zinnen te komen. Het is de hoogste tijd voor een sterke defensie in Europa, meer eensgezindheid over buitenlandse politiek, minder afhankelijkheid van landen waar je helemaal niet afhankelijk van moet willen zijn.

En dat kon wel eens betekenen dat Koning Welvaart van zijn troon moet komen. Daar is natuurlijk alle ruimte voor, als de weelde maar beter verdeeld wordt. Drie vakanties per jaar zijn geen noodzaak, de gasrekening betalen wel. Elke week uit eten is luxe, gezonde groente en fruit kunnen kopen niet. Zo moeilijk is het niet.

Hongkong is verloren, hoe het in Oekraïne afloopt is onzeker. Maar Europa heeft nu nog de kans de zaken anders aan te pakken. Snel, voordat Trump weer in het vizier verschijnt en ook de NAVO verbrokkelt.

Vinkjes

Hoog- of laagopgeleid, een salaris onder of boven modaal? Het doet er niet meer toe, de nieuwe indeling is de vinkjesindeling, of beter: wel of geen zeven vinkjes. Ik val meteen maar met de deur in huis: ik heb maar vier vinkjes. Helaas.

Zevenvinkers rule the world, las ik. Met belangstelling volg ik dan ook het debat over de zevenvinker, met Joris Luyendijk in de hoofdrol. Arme Joris. In de uitzending van Buitenhof op 13 februari zat hij als een dood vogeltje aan tafel. Hij werd om de oren geslagen door Neelie Kroes (een zesvinker) omdat de informatie over haar in zijn boek niet klopte, en dat zij alleen goede boeken las, en dus niet dit boek. Au.

Daarbovenop nog kwam Sylvana Simons, de vleesgeworden wrekende gerechtigheid. Je kunt alleen maar weten hoe het is, als je het zelf hebt meegemaakt, beweerde zij. Maar toen Kroes even later opmerkte dat juist leiders zich moeten kunnen inleven in wat zij zelf niet meemaken, gaf zij Kroes gelijk. Nu weet ik dus nog niet hoe het zit.

De zevenvinker in kwestie kromp met de minuut. Ik kreeg met hem te doen. Zijn houding herinnerde me aan beelden van de Chinese Culture Revolutie. Er zijn nog steeds foto’s te vinden van huilende mensen die als een sandwichman kartonnen borden om zich heen hadden hangen, waarop hun zonden stonden geschreven. Luidkeels beschuldigden zij zichzelf van misstappen tegen de communistische leer en huilend smeekten ze om vergeving. Om hen heen stonden groepen mensen die rotte eieren gooiden en hen uitscholden. Of erger.

Nu is groeiend zelfinzicht en regelmatige zelfreflectie altijd goed, hoeveel vinkjes je ook hebt. Maar daarvoor dient de zevenvinker niet meer geprezen te worden. Nee, als de zevenvinker eenmaal tot het verpletterende inzicht is gekomen dat hij zich niet eerder heeft gerealiseerd hoeveel geluk hij heeft gehad, dan mag hij dat niet zelf zeggen. Als de zevenvinker zich daar toch aan waagt, staan er mensen op, die hem van zelfgenoegzaamheid beschuldigen: “Nee, het gaat niet om jou!” En: “Anderen hebben dit al veel eerder gezegd, waarom luisterde je niet naar hen?”

Maar als hij het niet doet, is het nog erger. Je moet wel je zonden publiekelijk belijden. Het is zo langzamerhand een kwestie van damned if you do, damned if you don’t.

Er is alleen nog maar schuld. En zo eindigde het interview ook. Natuurlijk, in de tweede druk zouden de onjuistheden over Kroes worden gecorrigeerd. Maar niet in de eerste druk, zei hij, dat kon niet meer. Luyendijk leek op een middeleeuwse flagellant terwijl hij het zei.

Andere kant
Er zit natuurlijk ook een andere kant aan het verhaal. Hoeveel zevenvinkers stranden ergens halverwege in hun leven? De studie was dan wel universitair, maar er viel geen droog brood mee te verdienen. Er kwam ziekte tussen, of een kind dat veel aandacht bleek nodig te hebben. Je bedrijf ging failliet, of je bent sociaal onhandig.

Wat zegt het zevenvinkersdiscours over mensen met maar een of twee vinkjes? Of nul? Zweven de zevenvinker-bashers zelf niet ook bovenin het maatschappelijk zwerk? Hebben zij belangstelling voor de positie van vrouwen met alleen mavo en een typediploma? Of voor schoonmakers met alleen huishoudschool en schulden? Ik heb er nog niet veel van gemerkt.

De hamvraag luidt: heeft Luyendijk gelijk? Het antwoord is als zo vaak: deels. Hoogopgeleiden vormen inmiddels zo’n grote groep dat ze in de praktijk alleen nog elkaar hoeven tegen te komen. En geen mensen uit andere lagen van de samenleving ontmoeten, kan je een eenzijdige kijk op het leven geven. Voeg daarbij de al decennia oude idee dat succes een gevolg is van hard werken, en zelfgenoegzaamheid is bijna onvermijdelijk. Zijn verhaal gaat dus alleen over succesvolle zevenvinkers.

De zeven vinkjes passen helaas wel perfect in een samenleving die alleen nog maar in groepen en groepsidentiteiten kan denken. Of de boetedoening van Luyendijk echt iets ten goede zal veranderen, is dus nog maar de vraag.