Taalstrijd

Sinds een aantal maanden wordt Nederland geregeerd door een kabinet waarin de PVV de grootste partij is. De totstandkoming was moeizaam, het voortbestaan eveneens. Premier Schoof moet voortdurend alle zeilen bijzetten om de schijn van eenheid te kunnen ophouden.

Cartoonisten vergelijken het kabinet Schoof daarom wel met het monster van Frankenstein: een uit allerlei niet bij elkaar passende onderdelen, slordig aan elkaar genaaide engerd. Een monster waarvan de naadjes elk moment los kunnen laten. Half Nederland kijkt vol spanning uit naar de volgende barst, die misschien fataal blijkt te zijn. De andere helft heeft de moed opgegeven en vermijdt zo veel mogelijk nieuwsuitzendingen. Met beeld en geluid lijkt het altijd nog erger. Dan maar liever alleen tekst.

Kwetsen
Bij gebrek aan beleid gaat de aandacht uit naar de taal die PVV’ers, maar ook andere coalitiegenoten, bezigen. Verbloemende taal, kwetsende taal en hondenfluitjes. Geert Wilders is als geen ander bedreven in het gebruik van woorden die kwetsen, maar net niet de grens van het strafbare overschrijden. De meeste aandacht gaat vaak uit naar zijn discriminerende uitlatingen, zijn opruiende taal en denigrerende opmerkingen. Daarbij blijft echter een belangrijk fenomeen uit zicht. In de 26 jaar dat Wilders in de Tweede Kamer zit, is het taalveld langzaam opgeschoven. Daarin heeft hij zeker een rol gespeeld, maar hij is niet de enige.

Achter de toenemende acceptatie van grof en beledigend taalgebruik zit de drang naar steeds meer heftigheid en de wil de ander te overklassen. Steeds vaker wordt alles eraan gedaan om maar gehoord te worden. Dat begon voorzichtig. De Nederlander doet niet meer gewoon zijn werk, hij werkt hard of zelfs keihard. Hij vindt iets niet alleen leuk, maar super leuk, waanzinnig leuk, en als het nog leuker moet: uniek! Dat uniek ‘enig in zijn soort’ betekent, ontgaat de meesten.

Maar op een goed moment zijn de superlatieven op. Er nog eens een schepje bovenop doen, wordt onmogelijk. Als ze niet meer werken, grijp je naar een andere taal. In het politieke debat – of dat nu in het parlement wordt gevoerd of in het openbaar – wil je de ander overtuigen van jouw gelijk, liefst met argumenten. Maar dat is niet eenvoudig in gepolariseerde tijden. De ander staat op afstand, die ligt in zijn loopgraaf en luistert niet. Op sociale media bereik je je opponent vaak helemaal niet. Dan maar de megafoon erbij halen en taal gebruiken waar de ander toch wel van moet schrikken.

Genocide
En zo wordt Israël beschuldigd van het plegen van genocide in Gaza. Maar of er werkelijke sprake is van genocide kan achteraf pas worden vastgesteld, aldus menig jurist. Genocide wordt hier gebruikt als de overtreffende trap van geweld terwijl genocide een aparte categorie is.

Nog een voorbeeld: na de voetbalwedstrijd Maccabi Tel Aviv tegen Ajax ging het helemaal mis in Amsterdam. Maccabi-supporters misdroegen zich ernstig, en op netwerken als Telegram waren daarvoor al oproepen tot ‘jodenjacht’ gedeeld. Dat laatste woord roept herinnering op aan pogroms. Eerst werd dat beruchte woord nog voorzichtig gebruikt door burgemeester Femke Halsema, die in een verklaring zei dat dit deed denken aan pogroms. Later werd het woord ondubbelzinnig gebruikt, naar aanleiding van filmpjes waarop mensen te zien waren die in elkaar werden getrapt. Maar hoe ernstig en schokkend het geweld ook was, van een pogrom was geen sprake.

Ratrace
De grote vraag is hoe we uit deze ratrace geraken. Niet alleen om de vervlakking van termen, die tegelijkertijd met dit fenomeen optreedt, tegen te gaan. Maar ook om weer eens rustig met elkaar om tafel te kunnen zitten, zonder woordgebruik dat de ander meteen weer van de tafel doet opstaan. Hier en daar zijn voorzichtige pogingen aan de gang, bijvoorbeeld van een Jood en een Palestijn die samen Amsterdamse scholen afgaan om te laten zien hoe het ook kan, zelfs als je het grondig met elkaar oneens bent. Dat geeft een beetje hoop.

Deze column verscheen op 26 november in Tertio.
Tertio.be

Identiteit

Identiteitskwesties zijn in Nederland aan de orde van de dag: je seksuele identiteit, je afkomst, je huidskleur, het is allesbepalend. Dat wil zeggen, als die afwijkt van wat als het gemiddelde wordt beschouwd. Die gemiddelde Nederlander heeft dan weer geen eigen identiteit. “De Nederlandse identiteit, bestaat die wel?”, heeft koningin Maxima ooit gevraagd, en haar eigen antwoord was: nee.

Sindsdien komt het onderwerp met enige regelmaat terug, vooral in talkshows en culturele programma’s. Meenstal wordt tevreden geconcludeerd dat er geen Nederlandse identiteit bestaat. Nederlanders zien zichzelf dan ook graag als internationaal georiënteerd en ruimdenkend. De eigen natie is van de weeromstuit klein en onbeduidend. Wat wij voor elkaar krijgen is dat ook, vooral op cultureel gebied. De keren dat ik het compliment ‘on-Nederlands goed!’ voor een boek of film heb gehoord, zijn ontelbaar.

Molen achter veld met tulpen. Typisch Nederlands, vinden buitenlanders.Het is merkwaardig gesteld met die Nederlandse identiteit. Buitenlanders weten over het algemeen feilloos een aantal typisch Nederlandse eigenschappen aan te wijzen: onze botheid dan wel directheid bijvoorbeeld, de Nederlandse dadendrang, ons individualisme, onze eigenwijsheid en ons autoriteitsprobleem.

In Azië – waar drie zonen wonen – vinden ze dan ook van alles van Nederlanders. Als wij ons niet zouden onderscheiden van Duitsers of Fransen, dan was dat niet zo geweest.

De moeite met de Nederlandse identiteit is dan ook typisch Nederlands. Ik denk dat dat onder meer komt van ons individualisme, of liever nog hyperindividualisme. Nederlanders zien zichzelf als unieke persoonlijkheden die zelf nadenken en zelf beslissen wat ze willen. Niemand schrijft hen de wet voor. Jezelf zijn is hier het hoogste goed. Daar past niet zoiets als een gedeelde identiteit bij.

Bruin
De idee dat er wel zoiets als een Nederlandse identiteit zou bestaan, vinden veel Nederlanders wat verdacht. Dat schuurt aan tegen nationalisme, tegen trots op het vaderland, en dat ruikt een beetje bruin. Bah. Alleen met iets onschuldigs als sport mag je even trots zijn als een Nederlander wint. Dat wordt dan ook vaak een beetje schaamtevol toegegeven. Met sport doen we toch al een beetje gek, met oranje hoeden en leeuwenpakken en zo.

Vaderlandsliefde is al helemaal een beetje raar. Nederlanders kijken liever naar wat we als land verkeerd deden, en nog steeds doen. Nederlanders kruipen graag diep door het stof dat in de loop der eeuwen op ons is neergedaald. Regelmatig doen we dat terecht, maar de graagte waarmee dat in bepaalde kringen gebeurt, is dan weer typisch Nederlands. Iedereen die iets over Nederland te klagen heeft, of het beklaagde nu vroeger plaatsvond, tegenwoordig aan de hand is of dreigt te gebeuren, krijgt een podium.

Klagen doen wij zelf trouwens ook graag zonder podium. Klagen over het weer is berucht, maar ook klagen over de buren, over je werk, over familie en zeker over schoonfamilie. Klagen over onrecht nabij en ver weg is een nationale sport. Een dag niet geklaagd, is een dag niet geleefd. Gelukkig weten Nederlanders vaak ook heel goed wat te doen tegen al dat leed.

Randstad
Het is misschien weinig verrassend dat de culturele bovenlaag heeft bepaald dat er geen Nederlandse identiteit bestaat, maar dat verklaart wel een hoop. In Friesland en de oostelijke en zuidelijke provincies hoor je namelijk wel degelijk spreken over een eigen identiteit. Die wordt dan weer afgezet tegen de identiteit van de Randstad, waar zich nu eenmaal de meerderheid van de culturele elite bevindt. ‘Bij ons heb je nog noaberschap, of mienskip’, hoor je dan. Inderdaad, dat klinkt meteen een stuk minder individualistisch. Nederland heeft misschien vooral een versnipperde identiteit.

Koningin Maxima had de Nederlandse gevoeligheden gelukkig al snel in de gaten. Als je de Randstedelijke Nederlander te vriend wilt houden, moet je zeggen dat de gemiddelde Nederlander geen identiteit heeft.

Vrouwenconferentie

Hoewel al een kwarteeuw niet meer gereformeerd-vrijgemaakt, had ik me toch geabonneerd op de nieuwsbrief van de Nederlandse Gereformeerde Kerken. Ik was benieuwd hoe het zou gaan met de fusie tussen vrijgemaakt en Nederlands gereformeerd, en hoe die kerken zich verder ontwikkelen.

Zoals verwacht pakken de Nederlandse Gereformeerde Kerken (chapeau voor de e!) het grondig aan, compleet met verzoeningscommissies. En terecht. Ik kan me de giftige sfeer uit 1969 en 1970 nog goed herinneren, evenals het benauwde klimaat in de vrijgemaakte kerken daarna.

Maar een ding is jammer: in de nieuwsbrief wordt verwezen naar een vrouwenconferentie, georganiseerd door Lume, een ‘beweging van vrouwen wereldwijd die elkaar inspireren, motiveren en helpen om het geloof te delen’.

Achterhaald
Het begint al met het woord conferentie, dat ik altijd associeerde met hooggeplaatste mensen die, gekleed in kostuum of mantelpak, wereldproblemen bespreken en proberen op te lossen. Maar dat is blijkbaar een volkomen achterhaald concept. Een conferentie is nu een samenzijn van een of meer dagen, met sprekers en gelijkgestemden. De vrouwenconferentie ‘Kom tevoorschijn’ lijkt overigens vooral een aaneenschakeling van therapeutische sessies.

Lume heeft een gelikte website waarop de bezoeker vertrouwelijk wordt toegesproken (Jij en Lume) en waar Acties en events en Stories te vinden zijn. Natuurlijk mag een test niet ontbreken, die gaat over De taal van je geloof. Ik ben eraan begonnen maar helaas mag je maar drie keer gebruik maken van de optie ‘geen van deze opties past’. Na vijf vragen ben ik maar opgehouden.

En natuurlijk heeft Lume de onvermijdelijke ‘shop’ met kaarten waar ‘Je bent geliefd!’ op staat, kaarsenstandaards met een hart, en sokken met ‘Jij bent kostbaar!’. Daarnaast zijn er boekjes te koop met de titel ‘Jij bent Licht! Ga er maar in staan’. De grammatica is mij niet helemaal duidelijk en ze zijn bij Lume blijkbaar dol op uitroeptekens, maar het is ongetwijfeld goedbedoeld.

Jeuk
Bij dat goedbedoelde zit precies mijn jeuk. Want ik word toegesproken als een kuiken dat net uit het ei gekropen is, nog wat wankel op de dunne pootjes staat en niet zo goed weet wat het moet in deze wereld. ‘De vrouw’ als een onzeker wezen dat voortdurend moet horen dat ze ‘geliefd’ en ‘waardevol’ is. Alsof dat helpt als je echt onzeker bent.

Nu wist ik allang dat vrouwendagen en aanverwanten niet aan mij besteed zijn. Geef mij maar een goed boek. En voor wie het wel leuk vindt: veel plezier, en dat meen ik oprecht.

Maar het treurige is dat dit soort websites en activiteiten wel de toon zetten: dit vinden vrouwen fijn, hier hebben ze behoefte aan. Laat me de vrouwen bij Lume uit de droom helpen: dat is niet zo. Massa’s vrouwen lezen liever een goed boek, spellen kranten en opiniebladen, kijken naar documentaires en leren graag bij. En als ze ergens onzeker over zijn praten ze met vriendinnen.

Vrouwen als ik moeten dus altijd weer uitleggen dat we niet naar een vrouwenconferentie willen, dat we niet geïnteresseerd zijn in kaarsenstandaards met een hart, in armbandjes met een woord, of in posters met dierbare spreuken in een creatief lettertype.
Bij dezen.

De goede kant

Was het opzet van de internetredactie van NRC, een grillige speling van het lot, of willen de algoritmes mij graag scherp houden? Hoe dan ook, op mijn beeldscherm verschenen de columns van Karin Amatmoekrim en Aylin Bilic gezusterlijk naast elkaar.

Hun beider thema was antisemitisme onder moslims. Amatmoekrim noemde de ‘historische aanwezigheid’ van antisemitisme een rechts-radicaal sprookje, terwijl Bilic vertelde van de ‘lesjes antisemitische maatschappijleer’ die zij regelmatig ontving als ze immigranten hielp formulieren in te vullen. Ik vermoed dat de column van de laatste dichter bij de waarheid zit dan die van de eerste.

Ik merkte laatst ook al dat antisemitisme aanwijzen bij moslims meteen retorische vragen oproept: ‘O, dus jij vindt dat er geen antisemitisme kleeft aan Europeanen?’ Ik moest even bijkomen van deze merkwaardige gevolgtrekking. Alsof je kunt kiezen dat antisemitisme alleen bij de ene of de andere cultuur en geschiedenis te vinden is. Was het maar waar, dan was er in ieder geval nog een deel van de wereld waar geen antisemitisme voorkwam en voorkomt, én waar het ook nog een beetje goed leven is.


Het dwangmatig kiezen is doorgedrongen tot in de haarvaten van maatschappelijke discussies. Je moet niet alleen zelf bewijzen aan de goede kant te staan, je kunt ook met groot gemak de positie van anderen beoordelen, alleen door af te gaan op hun taalgebruik en het onderwerp van hun afkeuring. Zit iemand eenmaal in zijn hok dan is dat blijvend, behalve in het geval van een openbare bekering en boetedoening.

Je zou denken dat dit hokjesdenken en taboeïsering van feiten echt iets van deze tijd is, maar dat klopt niet. Ik ben opgegroeid in de gereformeerd-vrijgemaakte kerk en daar is het een tijd bon-ton geweest elkaar op dezelfde manier de maat te nemen, maar dan op basis van theologische ideeën. Daar hoorde een gevleugelde uitdrukking bij: “Hij staat niet goed”. Het is dat je niet terug in de tijd kunt, maar anders hadden de kerkmensen van toen nog wat kunnen leren van de mensen van nu.

Geschiedenisles

Vorig jaar ontdekte ik een boek in mijn boekenkast dat ik ooit had aangeschaft voor een luttele twee euro bij de kringloopwinkel. Hij stond er inmiddels al een jaar of wat maar toen was hij dan toch aan de beurt: American Pastoral van Philip Roth.

cover American PastoralHet bleek een fascinerend boek over de geschiedenis van joodse immigranten in het Amerika van de jaren dertig tot zeventig. Hun geschiedenis wordt verteld aan de hand van het leven van de vader van een jonge vrouw. Zij stort zich vol overgave in de steeds gewelddadiger protesten en acties van de studenten in de jaren zestig en zeventig. Spoiler: het loopt niet goed af.

Nu er overal hevige protesten zijn op de Amerikaanse campussen moet ik weer aan dat verhaal denken. De politiek in Vietnam, daar richtten de studenten uit American Pastoral zich op. Het Amerikaanse beleid deugde niet en daarom was veel zo niet alles geoorloofd.

Zo ver als de dochter van American Pastoral gaan de studenten nu niet, en wellicht gaat dat ook nooit gebeuren. Alleen joodse studenten zijn niet meer veilig op de campussen maar daarover klagen is not done. We moeten alles wel in de juiste proporties blijven zien.

Wat in Gaza gebeurt is verschrikkelijk, zelfs al zou het helpen Hamas te verdrijven. En het helpt niet. Hamas ziet alweer de volgende martelarengeneratie opbloeien. Wat er behalve nu stoppen met de aanvallen nog meer moet, weet ik ook niet en daarover hoor ik weinig bruikbare ideeën. Een vrij Palestina klinkt leuk maar als dat lukt wordt de werkelijkheid waarschijnlijk een stuk minder aangenaam dan het woord ‘vrij’ doet vermoeden.

Daarom denk ik steeds terug aan American Pastoral en de hartstochtelijke verdediging van de communistische vrijheidsstrijders door de studenten destijds. Ik weet niet of het Vietnam van nu aan hun verwachtingen voldoet, maar ik vermoed zomaar van niet.

Bruid

Wat ik heerlijk vind na een lange dag werken, is onderuit gezakt op de bank kijken naar Say Yes to the Dress. Zo, die bekentenis is gedaan.

Doorwrochte documentaires, filmhuisfilms, interessante series over de Egyptische cultuur of de ontwikkeling van het veertiende-eeuwse Florence, het is allemaal mooi en prachtig. Maar Say Yes to the Dress is mijn toeverlaat in tijden van stress en dreigende oververmoeidheid. Kijken én commentaar leveren, welteverstaan. Mijn voorkeur gaat daarbij uit naar Curvy Brides en de afleveringen met mode-icoon Gok Wan. Verrukkelijke televisie!

De dames van Curvy Brides – zelf ook curvy – zijn ware psychologen in de stijl van good cop, bad cop: invoelend en meelevend (good), en recht voor de raap (bad). Uit welke afmetingen de rondingen van de aanstaande bruid ook bestaan, ze vertrekken allemaal met een jurk die niet alleen past maar ook prachtig staat. Het is echt vakwerk en een kunst op zich, alleen al daarom is het een plezier om naar te kijken.

Gok Wan is een ware tovenaar met kant, satijn, strikken, linten en alles waaruit een trouwjurk nog meer kan bestaan. Hij spelt de jurk af, knipt er desnoods in om het gewenste effect te sorteren en heeft eindeloos geduld. Je zou iedere bruid zo’n bruidsjurkenman toewensen.

Vreemd
De wereld van de bruidsmode is mij ondertussen volkomen vreemd. Ik houd van wol, linnen en katoen, en van comfort: niks mag knellen, afzakken of opkruipen. Aan mijn lijf geen sjaaltjes of bungelende kettingen, oorbellen tot de schouders en kapsels waar je niet aan mag frunniken. Als ik onderuit gezakt op de bank hang, draag ik een comfortabele joggingbroek, zit mijn haar in een staart en liggen de oorknopjes weer veilig in hun bakje. Waarom is SYTTD dan toch zo’n heerlijk programma?

Natuurlijk, er zijn mooie jurken te zien in SYTTD, maar uniek of bijzonder is de jurk zelden. Interessanter is het gezelschap dat de bruid altijd meeneemt naar het jurkenspektakel. Minstens twee mensen gaan er mee, tot zelfs acht.

Dat laatste is natuurlijk vragen om problemen. Er is altijd wel iemand die de favoriete jurk van de aanstaande bruid afkraakt. Te veel kant, te weinig zicht op de boezem, of – dodelijk – dik makend. Er is er altijd één die het voortouw neemt en bepaalt waar de rest van het gezelschap in meegaat: mooie jurk, hoor, maar dan voor iemand anders…

Heerlijk is ook als leden van het gezelschap apart of met z’n tweeën voor de camera hun beweegredenen kenbaar maken. ‘Deze jurk past niet bij haar, daar krijgt ze spijt van!’ Of: ‘Ze kan niet kiezen, dus we móeten haar wel helpen.’ En ook: ‘Ik ben altijd eerlijk’, terwijl je denkt: was er maar iemand eens eerlijk tegen jou.

Moeders
De moeders zijn een categorie apart, de moeders zijn altijd het ergste. Ik kan me er niets bij voorstellen, maar er blijken hordes moeders te zijn die vanaf dag 1 (de geboorte van de dochter) bezig zijn met de trouwjurk die het kind ooit zal dragen. Al staat de bruid smekend voor haar in haar droomjurk, er zijn altijd moeders die onvermurwbaar blijven. ‘Ik heb je me altijd voorgesteld in een prinsessenjurk’, perst ze dan uit haar samengeknepen mondje.

En wee je gebeente als ze de jurk ook nog zou betalen, want dat doen ze alleen als hun keuze wordt gevolgd. ‘Wat een loeder!’ roep ik dan vanaf de bank. Belangrijkste les lijkt mij dan ook dat je te allen tijde je eigen jurk moet betalen.

Regelmatig zijn er mensen die vinden dat de jurk te saai is. Het lijfje is volledig bezet met kralen, kant en borduursel, de rok is zo wijd dat de bruidegom er wellicht niet eens bij kan voor de kus na het jawoord, maar de entourage ‘mist nog wat’.

Genieten, dit soort televisie. Het gaat nergens over en tegelijkertijd gaat het over het interessantste onderwerp ooit van alle films en series die er zijn: de mens. In dit geval de mens die gaat trouwen en haar familie en vrienden. Alles komt naar boven: oud zeer, onuitgesproken grieven en jaloezie, maar ook onvoorwaardelijke liefde, vriendschap en loyaliteit.

Dynamiek
Er zijn in bijna steeds alleen vrouwen aanwezig, een toevallige vader of modegevoelige broer daargelaten. En dat geeft een dynamiek die me fascineert. Opgegroeid met alleen broers en moeder van alleen zonen, is dit een wereld die ik niet ken.

Net als bij programma’s over de Egyptische cultuur of het veertiende-eeuwse Florence kijk ik van de buitenkant naar binnen. Ik probeer te doorgronden waarom bruid en entourage zeggen wat ze zeggen en doen wat ze doen. Ik volg de voor mij onbegrijpelijke dynamiek in een groep vrouwen alsof het een kudde bonobo’s zijn. Fascinerend! En wat een geluk: ik bén al getrouwd.

Zemelen

Het was even schrikken: Albert Heijn heeft de haverzemelen van de firma Molensteen uit het assortiment gehaald. Is dat erg? Ja, dat is erg.

Het is vooral erg als je ziet wat er nog meer in de schappen staat: zeker veertig soorten ontbijtgranen, zoals havervlokken met proteïne (huh?), krokante muesli in allerlei soorten, en bran flakes.

Bran flakes! Bran, dat is toch zemelen? Zou het dan toch… Nee, leert het etiket, bran flakes bevatten 75% volkoren tarwe, 15% tarwezemel, suiker, gerstemoutextract, zout, plus extra ijzer en vitaminen. Per honderd gram zit er 10 gram suiker in. Even ter verklaring van mijn chagrijn: in gewone, onbewerkte, simpele haverzemelen zit precies nul gram suiker.

Zevengranenontbijt is ook een vondst. Zeven granen? Poehpoeh, dat is vast heel gezond. Maar 88 procent is gewoon tarwemeel, en de overige zes granen maken per soort precies twee procent uit. Wat een variatie, daar zullen de darmen blij mee zijn!

Maar het kan nog veel erger. Zo vond ik honingringen, ontbijtdingetjes met maar liefst 24 ingrediënten en 17 gram toegevoegde suikers, zoals glucosestroop. De suiker is op zich al erg genoeg, maar als je ontbijt zo gezond is, waarom moeten er dan nog zo veel vitamines aan toegevoegd worden?

Je kunt ook ontbijten met Chocoschelpen. Ze bevatten bijna 8 procent cacao. Daar krijg je de melk waar ze in geserveerd worden net lichtbruin mee. Wil je meer chocolade, dan is er ‘AH Special Flakes pure chocolade’. Afgezien van het overbodige Engels, wat let je om een rubberen hamer ter hand te nemen en een stukje chocoladereep te pletten? We bewegen toch al te weinig. Voeg de cacaosnippers bij de havermout (gewone havermout alstublieft, van merk X of zo) en voilà, een luxe ontbijt voor de liefhebber van chocola.

De trend spreekt voor zich: steeds ingewikkelder producten, steeds fraaiere verpakking, steeds zoeter, steeds ongezonder en steeds smeriger. Je zult zien, er is als het zo doorgaat straks ook geen havermout meer te koop, alleen nog ‘volkoren oatmeal extra strong met aardbei’, of zo. Help, firma Molensteen, help!

Klimaatspagaat

Ik zit in een spagaat. Eigenlijk zou ik blij moeten zijn met het klimaatactivisme en met alles en iedereen die zich inzet voor een schone aarde. Fijn, bondgenoten! Maar in plaats daarvan erger ik me vooral.

Lang geleden, ik was een jaar of twintig, sprak ik mij voor het eerst publiekelijk uit tegen milieuvervuiling. Dat gebeurde tijdens een vergadering van het toenmalige Gereformeerd Politiek Verbond (GPV), waar ik per ongeluk verzeild was geraakt. Onderwerp: het milieu. Begin jaren tachtig was dat nieuw terrein voor deze partij.

De conclusie van de spreker luidde dat we best iets aan het milieu konden doen, als dat maar niet ten koste ging van de economie. Die stond er in die tijd namelijk niet florissant voor: massawerkloosheid, torenhoge hypotheekrente en algehele economische malaise. Milieumaatregelen kosten geld, was de onuitgesproken vooronderstelling.

Er was gelegenheid tot het stellen van vragen, en ik vroeg hem wat er toch gebeurd was met de door het GPV altijd zo aangeprezen eigen verantwoordelijkheid. Hoongelach was mijn deel. Dat zou toch allemaal niets helpen. Bovendien, ik rookte toch? Was dat dan geen milieuvervuiling?

Ik denk de laatste tijd regelmatig terug aan die avond. De podcast van theologie.nl, waarin Elsbeth Gruteke met klimaatactivist en dominee Lieke Weima sprak, bracht hem nog dichterbij.

Wat Weima betreft, moeten we elkaar niet op persoonlijk gedrag aanspreken, want we leven allemaal in een systeem dat niet deugt. Gelukkig maar, herademde Gruteke, want vegetariërs en veganisten kunnen akelig uit de hoek komen tegen mensen die wel vlees eten. De officier van justitie die een Extinction Rebellion-activist onlangs tegenwierp dat hij net op wintersport was geweest, zat er volgens Weima dan ook naast: geen moralisme alstublieft.

En toen stond ik weer even in dat vergaderzaaltje in Leek. Eigen verantwoordelijkheid is niet aan de orde, want de economie gaat voor, ofwel we leven in een systeem. Helemaal eens overigens dat dat een verrot systeem is, dat ons verder weg brengt van een schone aarde dan ooit. Pak die grootvervuilers maar aan, zo hard mogelijk. En weg met de fossiele subsidie, met reclames voor rotzooi en eten waar je ziek van wordt. Maar dat wij in een systeem leven, is geen schaamlap voor ons eigen gedrag.

Met zulke vrienden van het milieu zijn er geen vijanden meer nodig. Het is domweg niet waar dat de schuld alleen bij bedrijven ligt. Die bedrijven maken wat wij kopen, vliegmaatschappijen bieden vakanties aan die wij willen, autofabrieken maken halve tanks (als aflaat elektrisch) omdat wij graag in grote auto’s rijden.

‘Do as I say, don’t do as I do’ werd ooit over televisiedominees gezongen. Natuurlijk, hoe je je geld besteedt, is inderdaad aan jouzelf. Je kunt goede redenen hebben om iets te doen of te kopen waarbij anderen hun wenkbrauwen fronsen. En dat hoef je heus niet altijd en aan iedereen uit te leggen.

Maar wanneer ik vrijdag demonstreer tegen de bio-industrie en op zaterdag kiloknaller voor op de barbecue koop, dan tast dat toch wel een beetje mijn geloofwaardigheid aan. En wanneer ik eerst een startbaan van Schiphol bezet en de week erop voor een weekendje naar Ibiza vlieg, dan heb ik misschien toch iets niet helemaal begrepen. Een beetje meer eigen verantwoordelijkheid graag.

Dit blog stond als opinieartikel in het Nederlands Dagblad van 21 augustus 2023.

Bank

Het noodlot heeft toegeslagen, in ieder geval op huiskamerniveau: er zit een scheur in de bekleding van de zitbank. Duct tape? opperde Echtgenoot weifelend. Aantrekkelijke gedachte maar nee, sommige oplossingen zijn erger dan het probleem. Niet dat de scheur het eerste is dat eraan mankeert. De bank is al een tijdje doorgezakt en er zitten vlekken op die zelfs met een hogedrukspuit niet meer te verwijderen zijn. Maar dat alles kon ik tot nu toe nog verdringen.

Nu er ook een naad uitscheurt, zit er echter niets anders meer op, we moeten op meubeljacht. En dat terwijl we ons dit voorjaar nog op een meubelboulevard hebben gewaagd omdat we een stoel nodig hadden die paste bij… deze bank.

Eerst maar eens digitaal zoeken. De eerste drie pagina’s van Google laten allemaal dezelfde meuk zien: beige, bruin, grijs en groot, heel groot. Alsof de gemiddelde Nederlander een landhuis heeft, mopperde ik tegen Echtgenoot. Waar laten ze die kolossen? En waarom zijn het allemaal van die eindeloos saaie dingen?

Ook prominent aanwezig in meubelland: verstelbare rugleuningen en voetensteunen. Ik wist dat het hard gaat met de vergrijzing, maar zo hard?

Dan zijn er ook nog de Kunstzinnige Meubelstukken, zoals uitzinnige fluwelen banken in felle kleuren met kwasten. Of prachtig strak gestileerde zitmeubelen, want een bank kun je zo’n zitjuweel niet meer noemen. Heel mooi voor in een museum en alleen om naar te kijken, want al vanaf grote afstand kun je zien dat ze voor geen meter zitten.

We doen gewoon nog een tijdje alsof we gek zijn, besluiten Echtgenoot en ik. Een scheur? Waar dan? O, daar… Ach nou ja. Vlekken? Ze geven niet meer af, en anders liggen er wel kussens. We kunnen er altijd nog een kleed overgooien, oppert Echtgenoot. Maar dat is tegen het zere been.

Kleden over banken geven me uitslag. Een kleed over de bank stamt uit de tijd dat er kinderen van twee meter rondliepen in ons huis, die er geen been in zagen al stoeiend op de bank te vallen zodat de poten eronder vandaan vielen. Kinderen die klodders mayonaise erin wreven en chips en broodkruimels tussen de kussens lieten verdwijnen, die er later beschimmeld en al weer uit gestofzuigd moesten worden.

Het was een leuke tijd maar hij is voorbij. En ik wil een nieuwe bank. Een mooie die goed zit. Kom op, dames en heren ontwerpers, zo moeilijk kan het toch niet zijn?

Barbie

Ik was zes jaar toen Barbie in mijn leven kwam. Dat gebeurde min of meer per ongeluk, als gevolg van een omissie van mijn vader.

Omdat ik dreigde krom te groeien, kreeg ik wat toen nog veelbelovend heilgymnastiek heette. Mijn vader zou mij ophalen uit het ziekenhuis waar de oefeningen plaatsvonden.

Maar op een keer was hij dat vergeten. Hoewel af en toe een bezorgde verpleegkundige kwam vragen ‘waar mijn vader bleef’, maakte ik me geen zorgen. Ik vermaakte me prima in de hal van het ziekenhuis, waar van alles en nog wat langskwam. Papa zou heus wel een keer komen.

Papa zelf vond echter dat hij wat goed te maken had en kocht een barbiepop, tot ontsteltenis van mijn moeder, die Barbie en alles waarvoor zij stond verafschuwde. Maar toen was het al te laat. Ik kwam in het bezit van een barbiepop met drie verwisselbare hoofden waar respectievelijk rood, blond en zwart haar zat opgenaaid. En met – zoals ik het jarenlang ben blijven noemen – knikkende knieën, waarmee Barbie een bevallige houding kon aannemen.

Ik taalde nooit naar poppen, spelen met blokken en auto’s, knutselen en buitenspelen was veel leuker. Maar deze pop was geen babypop. Barbie was een Dame, prachtig opgemaakt, met een bijpassende garderobe zoals een bruin mantelpakje met gouddraad erdoorheen, en natuurlijk hoge hakken. Zo’n dame wilde ik later ook worden!

Toegegeven, de puntborsten waren een beetje raar, maar daar viel mee te leven want die zag je alleen als ze een badpak droeg.

Verder dan deze fase ben ik nooit gekomen. Voor mij geen Barbie-parafernalia zoals roze huizen, auto’s en maneges, en al helemaal geen Ken. Toen ik een jaar of dertien was, verdween Barbie roemloos naar een doos met oud speelgoed. Geen idee wat ermee is gebeurd.

Het zou me niets verbazen als mijn moeder hem op een goed moment op een zacht vuurtje heeft omgesmolten tot een vormloos hoopje zacht plastic. Liever dat dan de pop weggeven aan een ander meisje, dat vervolgens een trauma zou kunnen oplopen van Barbies puntborsten en eindeloos lange slanke benen.

En nu is er een film van Barbie. Ik denk dat ik maar niet ga, want mijn moeder leeft nog.