De vraag

De oude constructie van de verhouding tussen het kwaad in de wereld en het bestaan van God ziet er ongeveer zo uit:
Of God bestaat niet, of God is liefdevol maar niet almachtig, of God is almachtig maar niet liefdevol.

Er lijkt geen speld tussen te krijgen en steeds meer mensen kiezen voor de eerste optie die bovendien de notie van ultieme vrijheid en weldenkendheid met zich mee lijkt te brengen.

Geloof
De eerste opvatting lijkt mij uiteindelijk onhoudbaar, tenzij je voldoende geloof hebt om het ontstaan van de wereld toe te schrijven aan toevallige mutaties. Afgezien daarvan heb ik er al lang geleden voor gekozen te geloven in het bestaan van God, om te beginnen omdat dat uiteindelijk net zo’n keuze bleek te zijn als geloven dat hij niet bestaat, en vervolgens om diverse andere redenen.

De tweede verklaring irriteert me. Als God alleen maar kan meehuilen, ga ik liever naar de buurvrouw. Zij kan het even goed en schenkt er nog koffie bij ook. Wat heb ik aan zo’n God? Hij bleek in staat de hele wereld te maken maar daarna liep het hem een beetje uit de hand? Of hij maakte ook de wereld niet maar zit ergens in het heelal een beetje te bestaan?

Verkeersregelaar
De derde optie komt dicht bij de ideeën over God die ikzelf als kind had. God was voor mij de directeur van BV De Wereld. God zat hoog op zijn troon als een soort verkeersregelaar alles in de gaten te houden en indien nodig wat bij te sturen. Voor persoonlijke bemoeienis, met mij of iemand anders, had hij geen tijd of interesse. Of beide. Uitzonderingen daargelaten.

Er is nog een vierde mogelijkheid: een god namelijk die niet alleen niet liefdevol is maar zelfs heeft plezier in het lijden. C.S. Lewis voert hem op in A Grief Observed: God als vivisector. Die mogelijkheid krijgt opvallend weinig aandacht, wellicht omdat hij voor veel mensen valt onder een god die almachtig is en niet liefdevol. Maar de oude heidenen wisten er wel raad mee: goden willen offers, veel graag en het liefst mensenoffers.

Heiden
De sporen van dat geloof liggen soms nog dicht onder het oppervlak. Toen een van mijn broers stierf en ik vlak voor de begrafenis in de rij voor de kassa stond, liep er een ernstig gestoorde jongen door de winkel. ‘God,’ dacht ik, ‘waarom hebt u hem niet genomen? U had hem er misschien nog een plezier mee gedaan’. En voor ik het wist, was ik overgestapt op een heidense god.

De vraag naar de verhouding tussen het lijden en God was eeuwenlang voer voor filosofen die er hun tanden op stuk beten. Rienier Sonneveld bijt er in zijn boekje De vraag, waarom is er lijden? niet zijn tanden op stuk. Hij bijt überhaupt niet in het vraagstuk maar loopt eromheen om het van alle kanten te bekijken en laat de lezer meekijken, zoals een vriend je kan wijzen op iets dat je nog niet gezien had.

Hij doet dat op een originele en aanstekelijke wijze, zonder te rationaliseren. Het ‘antwoord’ is voor christenen niet verrassend: Jezus. Niet als sluitstuk in een redenering of als goedkope stoplap, maar als persoon.
Lees! Om de prijs (€3,50) hoeft niemand het te laten.