Na elf uur vliegen arriveerde ik gisteren op Xiamen Airport. De warmte viel als een verstikkende klamme deken op me zo gauw ik de slurf vanaf het vliegtuig instapte.
Samen met sloffende Chinese oma’s, moeders met kleine kinderen die tijdens de reis een keel op hadden gezet maar nu weer vrij konden rennen, en mannen met het pakje sigaretten vast in de hand, liep ik naar de plaats waar de koffers terecht kwamen.
Daarna in de rij voor de paspoortcontrole. Rij is een rekbaar begrip in China. Zie je ergens een gaatje dan ga je daar snel staan en duw je met een stalen gezicht en de blik op oneindig gewoon je karretje of koffer vooruit.
Eenmaal buiten stond een lange rij mensen op een taxi te wachten. Maar Zoon, die me buiten had opgewacht, wist natuurlijk een trucje. Even het vliegveld aflopen en daar kwam er al een aanrijden. Gelukkig, uit de felle zon en met het raampje open verder rijden.
Ik ben een mens voor sneeuw en ijs, niet voor zonnebaden en hoogzomer. Maar Kleindochter is geboren en daar moest ik naartoe.
Ze is het meer dan waard. Wat een prachtig meisje! Chinese oogjes maar dan blauw, geen zwart haar maar donkerbruin. Dat kan niet anders dan heel bijzonder worden.