Anderhalve dag na thuiskomst functioneer ik weer redelijk. De jetlag is voorbij, het enige waar ik nog last van heb, zijn mijn spieren. Geen wonder, als je 11 uur lang min drie plaspauzes klem hebt gezeten tussen een dikke Chinees en het vliegtuigraampje.
Met mijn lengte is het volstrekt onmogelijk ontspannen in een vliegtuigstoel te zitten, zeker als je ook nog iets wilt volgen van de film die wordt afgespeeld op het schermpje in de stoel voor je. Tot nu toe was ik te krenterig een toeslag te betalen voor een stoel met meer beenruimte. Maar daar ga ik toch nog maar eens over nadenken…
Het was overigens wel een aardige dikke Chinees. Hij sprak redelijk verstaanbaar Engels en vertelde me dat hij in ‘business’ zat, hij werkte voor een machinefabriek. Wat voor machines kon hij me niet duidelijk maken.
Ik zag bij hem hetzelfde enthousiasme over ‘samenwerking met het buitenland’ als ik had gezien bij de schoonvader van Zoon. Veel Chinezen vinden het geweldig dat hun land dat zo lang een geïsoleerd bestaan leidde nu de ramen heeft opengegooid zodat zij naar buiten kunnen kijken.
‘In samenwerking met het buitenland’ is een gevleugelde kreet geworden in China. De schoonmoeder van Zoon gebruikte hem zelfs voor de totstandkoming van haar nieuwe half-Chinese kleinkind, tot hilariteit van de rest van de familie. Maar eerlijk is eerlijk, ze heeft gelijk, het resultaat van de samenwerking tussen Zoon en Schoondochter mag er zijn.