Roomse kervel

Op de een of andere manier is de moestuin van opa Bult nooit in mijn geheugen weggezakt. En toen mijn wijk met het idee kwam een wijkmoestuin aan te leggen, wist ik niet hoe snel ik moest reageren. Ja, ik wil!

Op een kavel die van de gemeente was losgepeuterd, werden tien bakken van zwarte stenen geplaatst. Ooit zou op die plek begin twintigste eeuw een brugwachtershuisje worden gebouwd maar die brug kwam er niet en het bijbehorende huisje dus ook niet. Twee vierkante meter moestuin, groter is zo’n bak niet. Maar het is genoeg.

Inmiddels is het jaren later en de meeste bakken floreren. Die van mij ook. De stam-doperwten werken zich langzamerhand een weg naar boven, twee tomatenplanten laten de eerste bloemknoppen zien, en schoondochter heeft zes broccoliplantjes gedoneerd, die ze zelf uit zaad heeft gekweekt.

Maar mijn piece de resistance is wel de kervel. Jarenlang zaaide ik de gewone kervel, oftewel Anthriscus cerefolium. Het spul kwam op, vormde de heerlijk ruikende en smakende blaadjes, die onmisbaar zijn voor de kruudmoes. Geen kervel, geen kruudmoes, zo simpel is het.

Maar binnen een mum van tijd kwamen er bloemetjes in de kervel, en dan is het uit met de pret: weg blaadjes. Ik heb me jarenlang afgevraagd hoe opa dat toch deed in zijn tuin: van die forse kervelplanten, zeker zes keer zo groot als dat grut van mij en met veel groter en steviger blad.

En toen viel het kwartje. Hun kervel was geen Anthriscus cerefolium maar Myrrhis odorata, oftewel roomse kervel. Vlug naar de zadenboer, naar zijn website welteverstaan, want geen kweker in het noorden des lands die roomse kervel in huis heeft, of zelfs maar weet wat het is.

Vorig jaar september kreeg ik de zaden binnen, want je moet ze zaaien in de herfst. Aldus geschiedde. Maar in april was er nog niets te zien, de grond bleef maagdelijk zwart. Ik verloor mijn geduld en bestelde drie kant-en-klare plantjes, want dat kon om mij onbekende redenen alleen per drie.

Ingenieus verpakt werden de plantjes thuis aangeleverd. Ze zaten in een stuk plastic – groen van kleur om het er milieubewust uit te laten zien – waar de planten inderdaad heelhuids en fris uit tevoorschijn kwamen.

En dat zul je altijd zien, op de dag dat ik mijn kleinoden in de grond zette, zag ik een piepklein groen krulletje boven de grond uitsteken. Een week later kwam er nog een bij. En daarom heb ik nu vijf kervelplantjes in mijn tuin staan, die hoogstwaarschijnlijk tezamen een half bos zullen vormen. Maar zoals iedere kruudmoes-liefhebber weet: te veel kervel bestaat niet.

Flesreclame

Reclames, ik word er gek van. Reclames op radio, op tv, langs de weg op enorme billboards, en ook nog tussen YouTube-filmpjes door. Ik word er gek van omdat ik talent heb voor taal, en daardoor kan ik me niet afsluiten voor teksten, vooral niet voor lelijke teksten. Maar het ergste is dat het meestal om onzinproducten gaat.

Zonet zag ik – tussen prachtige orgelmuziek door, die daarvoor ruw onderbroken werd – een reclamefilmpje op YouTube voor een hervulbare fles. Wat een uitvinding, een fles die je opnieuw kunt vullen! Ik raakte meteen zwaar onder de indruk, daar zal ongetwijfeld een creatief brein achter hebben gezeten.

Er figureerden een stel hippe, jonge mensen in het filmpje, die allemaal hun eigen hervulbare fles meezeulden en daar af en toe een slok uit namen. Na vijf seconden kon ik het filmpje wegklikken maar het kwaad was al geschied. En nu zit ik een stukkie te tikken over hervulbare flessen.

Plastic hervulbare flessen nota bene! Wat een flauwekul om een plastic fles te kopen om water in mee te nemen. Het eerste de beste waterflesje dat je voor een dubbeltje in de winkel koopt, doet hetzelfde. Ik werd laatst aangesproken op het feit dat ik niet in het bezit ben van zo’n lelijik plastic geval, dat ook nog eens sterk lijkt op een zuigfles voor baby’s.

Ik verlang inmiddels hevig naar een totaalverbod op reclame. Wat zou dat een rotzooi en verspilling schelen, wat zou dat helpen tegen schulden maken, tegen afgunst en jaloezie, tegen impulsaankopen en koopspijt. En wat een zegen voor de bloemen, de vissen en de vogels! En last but not least: wat een zegen voor mijn taalbrein.

Orgelster

Er is een nieuwe ster aan mijn firmament verschenen. Ja, ik heb een eigen firmament, met eigen sterren. David Bowie heeft er een plekje, en de constellaties Supertramp, de Doobie Brothers en Emerson, Lake & Palmer. Die eerste twee staan al heel lang te stralen maar vroeger besteedde ik er meer aandacht aan dan nu. Alleen als er opeens een liedje op de radio voorbij komt van een van beiden, veer ik verrast overeind en ben weer even zestien jaar.

Maar zestien jaar zijn was ook niet alles, dus na drie nummers ben ik er wel weer klaar mee. ELP echter is een ander verhaal. Zij stammen uit eind jaren zestig, begin jaren zeventig, en toen vond ik popmuziek nog stom. ELP ontdekte ik daarom pas veel later, dus hun stand aan mijn sterrenhemel is een beetje onzeker. In ELP kan ik mij nog steeds verliezen.

Mijn nieuwe ster is van een heel ander kaliber. Hij heet Evan Boogerd en is organist van de Westerkerk in Amsterdam. Mijn zestienjarige ik zou wegkruipen van schaamte bij mijn voorkeur van nu. Orgel! Orgel is psalmen met veel tweede naamvallen en gij’s in de kerk, orgel is mijn vader die naar Bach luistert, orgel is een magere, bleke jongen met een te grote bril, orgel is alles wat ik niet ben en ook nooit zou zijn.

Maar zo makkelijk liet het orgel zich niet verdrijven. Steeds vaker kreeg ik kippenvel, steeds vaker ontdekte ik nog weer andere componisten uit andere tijden dan Bach. Of uit dezelfde tijd. En langzamerhand kroop het orgel weer mijn muzieksmaak in.

Bachs muziek is nu mooi, die van Buxtehude nog mooier, maar de allermooiste orgelmuziek is geschreven door Max Reger, een dikke, bleke man met een brilletje. Zijn muziek is als een tsunami die je meevoert naar de diepste dalen en de hoogste toppen. Luister naar zijn koraalbewerkingen – die wel drie kwartier duren – en je bent in een andere wereld.

De improvisaties van Evan Boogerd doen denken aan Regers muziek. Maar hij speelt ook muziek van Reger, zoals de bewerking van het koraal Wie schön leuchtet der Morgenstern. En dat doet-ie ook aan mijn firmament.

Oekraïne

Of het nu nieuwshonger is, het journalistenbloed dat door mijn aderen vloeit, of woede en frustratie, ik zit beurtelings vastgeplakt aan televisie en Twitter. De beelden en verhalen uit Oekraïne kleuren de afgelopen dagen diep donkerrood.

Het oude recept van een tijdje tegen een regio aanduwen, nepnieuws verspreiden en schermutselingen aan de grens uitlokken, is losgelaten. Had Poetin geen geduld of geen tijd meer, of was het overmoed? Of hij zijn hand heeft overspeeld of niet, moet nog blijken. Met zo veel geweld een land binnenvallen, en en passant landen als Finland en Zweden bedreigen, is toch wel next level.

Volodimir Zelensky heeft zich in ieder geval ontpopt als een fabelachtig leider, niet in het minst door zijn dapperheid. Hij riskeert zijn leven, net als al die andere naamloze mannen en vrouwen die de wapens hebben opgenomen.

Wanneer heb ik me eerder zo vol machteloze woede gevoeld? Met zoveel ergernis over aarzelende en visieloze politici, over zoveel lafheid vanwege economische en financiële belangen? Opeens wist ik het weer. Dat was toen Hongkong zich verzette tegen China, met grootse demonstraties en waarschuwingen aan het adres van het westen.

Van 2014 – toen de protesten begonnen onder de piepjonge Joshua Wong – tot januari 2021, toen de genadeklap kwam met de arrestatie van 53 leden van de prodemocatische oppositie. Wong zit inmiddels, samen vele anderen, in de gevangenis. Sindsdien fungeert er een marionettenparlement in Hongkong.

Datzelfde China onthield zich gisteren van stemming over een resolutie in de VN-Veiligheidsraad, die de Russische inval van Oekraïne veroordeelde. China was wel “diep bezorgd”. Het zou wat. Alsof China ook maar een moment geïnteresseerd is in het lot van Oekraïne en zijn inwoners.

Deze tijd is misschien wel de laatste kans die het westen krijgt om bij zinnen te komen. Het is de hoogste tijd voor een sterke defensie in Europa, meer eensgezindheid over buitenlandse politiek, minder afhankelijkheid van landen waar je helemaal niet afhankelijk van moet willen zijn.

En dat kon wel eens betekenen dat Koning Welvaart van zijn troon moet komen. Daar is natuurlijk alle ruimte voor, als de weelde maar beter verdeeld wordt. Drie vakanties per jaar zijn geen noodzaak, de gasrekening betalen wel. Elke week uit eten is luxe, gezonde groente en fruit kunnen kopen niet. Zo moeilijk is het niet.

Hongkong is verloren, hoe het in Oekraïne afloopt is onzeker. Maar Europa heeft nu nog de kans de zaken anders aan te pakken. Snel, voordat Trump weer in het vizier verschijnt en ook de NAVO verbrokkelt.

Vinkjes

Hoog- of laagopgeleid, een salaris onder of boven modaal? Het doet er niet meer toe, de nieuwe indeling is de vinkjesindeling, of beter: wel of geen zeven vinkjes. Ik val meteen maar met de deur in huis: ik heb maar vier vinkjes. Helaas.

Zevenvinkers rule the world, las ik. Met belangstelling volg ik dan ook het debat over de zevenvinker, met Joris Luyendijk in de hoofdrol. Arme Joris. In de uitzending van Buitenhof op 13 februari zat hij als een dood vogeltje aan tafel. Hij werd om de oren geslagen door Neelie Kroes (een zesvinker) omdat de informatie over haar in zijn boek niet klopte, en dat zij alleen goede boeken las, en dus niet dit boek. Au.

Daarbovenop nog kwam Sylvana Simons, de vleesgeworden wrekende gerechtigheid. Je kunt alleen maar weten hoe het is, als je het zelf hebt meegemaakt, beweerde zij. Maar toen Kroes even later opmerkte dat juist leiders zich moeten kunnen inleven in wat zij zelf niet meemaken, gaf zij Kroes gelijk. Nu weet ik dus nog niet hoe het zit.

De zevenvinker in kwestie kromp met de minuut. Ik kreeg met hem te doen. Zijn houding herinnerde me aan beelden van de Chinese Culture Revolutie. Er zijn nog steeds foto’s te vinden van huilende mensen die als een sandwichman kartonnen borden om zich heen hadden hangen, waarop hun zonden stonden geschreven. Luidkeels beschuldigden zij zichzelf van misstappen tegen de communistische leer en huilend smeekten ze om vergeving. Om hen heen stonden groepen mensen die rotte eieren gooiden en hen uitscholden. Of erger.

Nu is groeiend zelfinzicht en regelmatige zelfreflectie altijd goed, hoeveel vinkjes je ook hebt. Maar daarvoor dient de zevenvinker niet meer geprezen te worden. Nee, als de zevenvinker eenmaal tot het verpletterende inzicht is gekomen dat hij zich niet eerder heeft gerealiseerd hoeveel geluk hij heeft gehad, dan mag hij dat niet zelf zeggen. Als de zevenvinker zich daar toch aan waagt, staan er mensen op, die hem van zelfgenoegzaamheid beschuldigen: “Nee, het gaat niet om jou!” En: “Anderen hebben dit al veel eerder gezegd, waarom luisterde je niet naar hen?”

Maar als hij het niet doet, is het nog erger. Je moet wel je zonden publiekelijk belijden. Het is zo langzamerhand een kwestie van damned if you do, damned if you don’t.

Er is alleen nog maar schuld. En zo eindigde het interview ook. Natuurlijk, in de tweede druk zouden de onjuistheden over Kroes worden gecorrigeerd. Maar niet in de eerste druk, zei hij, dat kon niet meer. Luyendijk leek op een middeleeuwse flagellant terwijl hij het zei.

Andere kant
Er zit natuurlijk ook een andere kant aan het verhaal. Hoeveel zevenvinkers stranden ergens halverwege in hun leven? De studie was dan wel universitair, maar er viel geen droog brood mee te verdienen. Er kwam ziekte tussen, of een kind dat veel aandacht bleek nodig te hebben. Je bedrijf ging failliet, of je bent sociaal onhandig.

Wat zegt het zevenvinkersdiscours over mensen met maar een of twee vinkjes? Of nul? Zweven de zevenvinker-bashers zelf niet ook bovenin het maatschappelijk zwerk? Hebben zij belangstelling voor de positie van vrouwen met alleen mavo en een typediploma? Of voor schoonmakers met alleen huishoudschool en schulden? Ik heb er nog niet veel van gemerkt.

De hamvraag luidt: heeft Luyendijk gelijk? Het antwoord is als zo vaak: deels. Hoogopgeleiden vormen inmiddels zo’n grote groep dat ze in de praktijk alleen nog elkaar hoeven tegen te komen. En geen mensen uit andere lagen van de samenleving ontmoeten, kan je een eenzijdige kijk op het leven geven. Voeg daarbij de al decennia oude idee dat succes een gevolg is van hard werken, en zelfgenoegzaamheid is bijna onvermijdelijk. Zijn verhaal gaat dus alleen over succesvolle zevenvinkers.

De zeven vinkjes passen helaas wel perfect in een samenleving die alleen nog maar in groepen en groepsidentiteiten kan denken. Of de boetedoening van Luyendijk echt iets ten goede zal veranderen, is dus nog maar de vraag.

Ik ook

Wat oorspronkelijk begon als een hashtag is inmiddels een zelfstandig naamwoord geworden: MeToo, met zelfs een verkleinwoord: een metoo’tje. Verkleinwoorden zijn altijd een slecht teken als het om in potentie ernstige zaken gaat. Een verkleinwoord bagatelliseert. Je zegt ook niet ‘een moordje’, en een diefstalletje gaat hooguit om een gejatte zak chips, niet om een gouden horloge of een Ferrari.

Het verkleinwoord MeToo’tje kan erop wijzen dat mannen zich bedreigd voelen of de ernst van seksueel grensoverschrijdend gedrag proberen te verdoezelen. Maar het bestaat ook omdat er onzekerheid is over de reikwijdte van het begrip. Dat verkrachting en aanranding zware straffen verdienen, daarover zijn weldenkende mensen het wel eens.

Maar waar ligt die grens van dat seksueel grensoverschrijdend gedrag eigenlijk? Bij een hand op een schouder? Dat kan zeker, maar het hoeft niet. Alles hangt af van de context en dat maakt de juridische benadering van dit onderwerp lastig, terwijl juist de gang naar de rechter steeds meer gemeengoed wordt. In theorie lijkt het eenvoudig, maar in de praktijk wordt het pas echt eenvoudig als mensen standaard anderhalve meter van elkaar verwijderd blijven.

Afstand in tijd doet er ook toe. Soms klagen vrouwen dat er dertig jaar geleden iemand een hand op hun bil heeft gelegd. Hoe vervelend dat destijds ook geweest kan zijn, dertig jaar later kan ik daar hooguit mijn wenkbrauwen over optrekken. Zeker als die hand toevallig aan een min of meer Bekende Nederlander vast zat.

Van dezelfde orde zijn de ongevraagde bekentenissen – in vloeiende communicatieafdeling-taal – die (matig) Bekende Nederlanders ten beste geven. Die kunnen overigens zomaar in je gezicht ontploffen, zoals gebeurde bij een bekentenis van tv-programmamaker Bram van Splunteren over een voorval in 1989, waarvan je in de verste verte niet meer kunt vaststellen of de verhouding nu wel of niet gewenst was. Bram kan het door de VPRO geplande eerbetoon inmiddels op zijn buik schrijven.

Maar er is meer aan de hand. Nederland lijkt steeds meer in de ban te zijn van een soort obsessieve drang naar puurheid en zuiverheid, voortbouwend op de preoccupatie met de Tweede Wereldoorlog, waarin iedereen met terugwerkende kracht vanaf dag 1 aan de goede kant zou hebben gestaan. Dat getuigt in de meeste gevallen van een grove zelfoverschatting enerzijds en een grove onderschatting van de toenmalige situatie anderzijds – daarvoor is niet veel historisch besef nodig – maar toch gebeurt het.

Het lijkt op een ratrace, maar dan naar boven. Bevrijd van het oude zonde- en schuldbesef mag niemand onze daden betwijfelen en daarom moeten ze volmaakt zijn. De nadruk op authenticiteit, jezelf als merk ‘in de markt zetten’ en daarom je goede imago bewaken, sluit daar naadloos bij aan. Wij deugen, wij móeten deugen. Is het niet met daden, dan toch met woorden.

Dat zuiverheidsstreven is een lastige combinatie met de vrijheid-blijheid die al decennia heerst ten aanzien van seksualiteit. Vanaf de jaren zestig waren vrouwen dan wel bevrijd van de angst voor ongewenste zwangerschap (in theorie althans), maar daarom hadden ze ook in de ogen van veel mannen geen reden meer om ‘nee’ te zeggen. Ik heb menig puisterige puber die in deze veronderstelling verkeerde van me moeten afduwen. Het vernietigende oordeel: ‘Preutse trut!’.

Mijn wederwaardigheden van toen heten nu MeToo-ervaringen. Die ommezwaai is meer dan nieuwe inzichten en oog voor het slachtoffer, het is een clash of civilizations. Nu maar hopen dat er iets moois uit voortkomt.

Belangenstratego

Ooit was Nederland één land. De regering zat in Den Haag, en daarnaast waren er provincies en gemeentes, die ook nog wat te vertellen hadden. Heel kleine gemeentes, met elk een eigen burgemeester. Gezellige tijd was dat.

Tegenwoordig is Nederland een soort multiversum, een land dat bestaat uit groepen burgers met elk hun eigen uitgangspunten, belangen en visies. Nederland is niet meer geografisch ingedeeld, maar in belangengroeperingen. De coronapandemie heeft dat nog eens extra duidelijk gemaakt.

Er kan geen journaal, actualiteitenprogramma of talkshow voorbijgaan, of er komt iemand uit zijn eigen universum melden wat er verkeerd gaat en hoe dat dient te worden opgelost. Zo was vanmorgen horecaman Robèr Willemsen weer eens op tv. Willemsen eiste opening van de horeca vanaf volgende week woensdag. Het kabinet moest nu maar eens het juiste besluit nemen.

Het klonk alsof het kabinet achter een groot bedieningspaneel zit waar allemaal schuifjes en knoppen op zitten, en dat het kabinet nog niet het juiste knopje had ingedrukt, namelijk dat waarmee de horeca weer open mocht. Als ze dat nou even deden, dan konden de horecaondernemers weer verder met ondernemen. Eerlijk is eerlijk, die indruk wekt het kabinet ook. Regeren lijkt wel één grote belangenafweging.
De reden dat de ondernemers niet zelf alvast opengingen, was trouwens de aansprakelijkheidsverzekering, liet meneer Willemsen zich in een bijzin ontvallen. Dat weten we dan ook weer.

Vanavond mag er vast weer een andere belangengroep opdraven. Waarschijnlijk iemand uit de cultuursector want die is nog niet open, of iemand uit de theater of -evenementenwereld om dezelfde reden. Burgemeester-opperhoofd Hubert Bruls komt even niet op tv want er is muiterij gaande in zijn gelederen. De man van de retail is ook stil, want de winkels zijn weer open. De ziekenhuizen krijgen op dit moment geen aandacht want er is nu even niets spannends te melden, zelfs niet van de ic’s.

In hun wanhoop zijn de doelgroepen leentjebuur gaan spelen. Een aantal theaters in Nederland wordt woensdag omgebouwd tot kapsalon, massagestudio of beautysalon, en Yoeri Albrecht van De Balie wil een kerkgenootschap vormen ‘want kerken mogen wel openblijven’. Fijntjes werd hij erop gewezen dat de subsidie dan onmiddellijk zou stoppen en De Balie in de lucht gehouden zou moeten worden door goedwillende donateurs. En dat er van het geld dat binnenkomt een aanzienlijk deel doorstroomt naar mensen die het minder hebben dan hij.

Gelukkig hebben we altijd nog Groningen. Als er van het coronafront niets meer te melden is, mag Groningen weer een duit in het zakje doen. Juist Groningen heeft natuurlijk een machtsmiddel van jewelste: gas! Draai de kraan een paar dagen dicht (dat moet toch te regelen zijn?) en de rest van Nederland weet weer wat hun plaats is. Als er toch ergens belangen zijn geschaad, is het wel daar.

Maar om de een of andere reden lukt dat niet. Ligt dan aan gebrek aan goede woordvoerders, aan de enorme afstand tussen Den Haag en ‘de regio’, of komen de belangengroeperingen er onderling niet uit wie iets voor Groningen gaat eisen? Waarschijnlijk het laatste.

M/V/X 2

Er zijn tijden geweest dat het boek Mannen komen van Mars, vrouwen komen van Venus (1995) van John Gray niet aan te slepen viel. Er zijn alleen al in Nederland bijna een half miljoen exemplaren van verkocht. Het boek werd mij allerwegen – niet in het minst in christelijke kring – van harte aanbevolen. De ideeën in dat boek voelden als een reis terug in de tijd, tot begin jaren zestig, dus de warme aanbevelingen kon ik mij helaas goed indenken.

Nu ben ik altijd licht allergisch geweest voor man-vrouw-stereotyperingen. Ik speelde het liefst met blokken en auto’s, las jongensboeken, en speelde liever met jongens dan met meisjes. Eenmaal volwassen voelde ik me niet op mijn gemak in een louter vrouwelijk gezelschap (‘gezellig onder elkaar!’) en veel eigenschappen die als typisch vrouwelijk worden gezien, zijn mij vreemd. Ik kom dus niet van Venus.

Ik moet varen op mijn eigen herinneringen, maar het was in de daarop volgende jaren zeventig en tachtig niet altijd meteen duidelijk of het in de speelgoedreclame afgebeelde kind een jongetje of een meisje was. Het was de tijd van de uniseks, aangejaagd door het feminisme en dus verfoeid door mainstream christenen. Helaas duurde die periode maar kort.

In de jaren negentig was het roer alweer volledig omgegaan en werden de tegenstellingen tussen mannen en vrouwen juist uitvergroot. Zou het denken in doelgroepen ten behoeve van marketing ermee te maken hebben? De markt was vanaf de Paarse kabinetten immers de oplossing voor alle problemen. Ik ben geen socioloog, maar ik acht het niet ondenkbaar.

Ik kan me voorstellen dat de oude, rigide indeling van wat mannelijk en vrouwelijk wordt geacht, mede debet is aan het voortdurend uitdijende scala aan identiteiten. Hele volksstammen zijn immers opgegroeid met de idee dat mannen en vrouwen fundamenteel van elkaar verschillen. Terwijl psychologisch onderzoek overtuigend heeft aangetoond dat de verschillen per individu (m/v) vele malen groter zijn dan de verschillen per groep.

Het al decennialang ingesleten doelgroepdenken maakt het echter moeilijk te accepteren wanneer je niet in een hokje past. Natuurlijk, met de mond belijdt iedereen dat wel, maar uit eigen ervaring weet ik hoe moeilijk dat in de praktijk kan zijn. De meeste mensen horen toch liever bij een groep, alle geroep om authenticiteit en ‘jezelf zijn’ ten spijt. Een eigen groep voelt lekker veilig en je kunt daar naar hartelust solidair zijn met elkaar. Gezellig! En als je je dan niet thuis voelt bij M of V, dan maak je een eigen hokje.
En zo zijn we weer terug bij af.

M/V/X

Toen ik een jaar of wat geleden het intersectioneel feminisme op het spoor kwam, leek het nog een gezelschapsspel met een beperkte actieradius. Je moest er voor in de Randstad of in een studentenstad wonen. Daarbuiten had hij een piemel en zij een vagina. Wat je met die organen deed, hing af van je seksuele voorkeur. End of story.

Maar dat was buiten de waard gedacht. De bredere uitstraling van het fenomeen begon met ons aller NS, die ‘dames en heren’ verving door ‘beste reizigers’, waarmee de doelgroep meteen werd verruimd tot eventueel meereizende huisdieren. Niemand lag en ligt er verder echt wakker van. Het identitaire taalspel lijkt sowieso vooral voorbehouden aan een selecte groep mensen.

Dat ligt echter anders voor de mensen die zich wel binnen de invloedssfeer bevinden van de inmiddels zowel qua vocabulaire als omvang behoorlijk uitgedijde intersectionele bubbel. Die mensen hebben het punt bereikt waarop zij er niet over piekeren hun mond open te doen voor ze hebben gecheckt of er weer beweging is geweest aan het taalfront.

Een van de vrouwen die weigert zich te conformeren aan het intersectionele woordenboek, is J.K. Rowling. Zij belandde op de virtuele brandstapel vanwege haar zonde de draak te steken met mensen die de term ‘menstruerende mensen’ gebruiken als ze vrouwen bedoelen. Transmannen laten immers niet altijd hun baarmoeder verwijderen en menstrueren dan dus wel, evenals non-binaire mensen met een baarmoeder. Hoe mensen heten die zich identificeren als vrouw maar niet meer menstrueren, heb ik nog niet ontdekt. Een heerlijke inside-story staat hier. Ondertussen is er weer een relletje rond Rowling uitgebroken, maar zij laat zich de kaas niet van het brood eten. En terecht. Ondertussen staat zelfs een verfilming van haar boek op de tocht.

Gender
Dit alles komt omdat het begrip sekse is vervangen door het begrip gender: je bent niet wat je lichaam laat zien, maar wat je voelt. In theorie kun je je dus de ene dag vrouw voelen, de andere dag man, en volgende week non-binair. In die wereld ben ik een (witte) cis-hetero-vrouw, omdat ik ‘mij identificeer’ met het geslacht waarmee ik ben geboren. Als mijn inmiddels niet meer menstruerende baarmoeder het kon, zou zij dubbel liggen van het lachen.

Nu ben ik behalve met een baarmoeder ook gezegend met een gezonde dosis recalcitrantie, zeker waar het taal betreft. En mijn taalgevoel steigert bij het lezen van zoveel dwingende voorschriften, en vanwege de pressie om langs de voortdurend groeiende tenen te laveren.

Deze taalstrijd staat niet echter op zichzelf, er ligt een strijd om de identiteit onder: niet alleen ‘ik ben wie ik ben’ maar ook ‘iedereen moet mijn identiteit erkennen, anders voel ik mij niet veilig’. En zo moet niet alleen de eigen identiteit worden verdedigd, de erkenning ervan wordt ook afgedwongen. Mensen die zeker zijn van hun eigen identiteit zal het worst wezen wat anderen daarvan vinden, lijkt mij, maar blijkbaar bestaat identiteit alleen bij de gratie van anderen, identiteit is fragiel geworden. Dat doet me denken aan de stiefmoeder van Sneeuwwitje, die elke dag aan haar spiegel vroeg of ze nog wel de schoonste was in het land, en die haar stiefdochter wilde laten vermoorden toen die de schoonste bleek te zijn.

Identiteit was vroeger een gegeven. Je identiteit haalde je uit je nationaliteit, je levensbeschouwelijke overtuiging of je huwelijkse staat. Maar nu haal je die uit je zelf, en dat is een heel karwei. De meesten van ons zijn daar niet origineel en/of dapper genoeg voor. Dat is een reden om die strijd niet alleen te voeren, maar als groep.

Het groepsdenken is een van de akeligste kantjes van het intersectioneel feminisme. Groepsdenken lost immers helemaal niets op, maar versterkt eerder het idee dat het beoogt te bestrijden. Acceptatie van mensen die bij een minderheid horen, is niet gebaat bij het uit je hoofd leren van al die minderheden, inclusief subgroepen. Die acceptatie begint bij het individu: de mens zoals die nu voor je staat, die heb je te accepteren als evenbeeld van God, net zoals jijzelf. Daarna kan een gesprek beginnen tussen die mens en jou, zodat je elkaar leert kennen, inclusief al jullie eigenaardigheden en voorkeuren.

Noot:
Opvallend genoeg hebben we de tijd van ‘mannen komen van Mars en vrouw van Venus-periode’ nog maar net achter ons gelaten. Is er een verband? Ik denk van wel, maar daarover gaat het in een volgend blog.

Meiland

Ophef en vertier vormen een perfect duo, zeker voor mensen die er geld aan verdienen. En omdat het medialandschap helemaal geplooid is naar dit verdienmodel, zijn de uitspraken van Erica Meiland smullen geblazen.

Zij vergeleek in haar boek moslima’s in boerka met pinguïns en is verklaard tegenstander van de hoofddoek. Ook over joden zegt ze trouwens nare dingen, maar daar hoor je verder niemand over. Het zijn geen vriendelijke uitspraken, ze getuigen niet van veel verdraagzaamheid, maar je mag het gewoon zeggen.

De familie Meiland heeft echter niet alleen vrijheid van meningsuiting maar ook nauwe banden met een aantal bedrijven. En dan wordt het ingewikkeld. Want bedrijven hebben er een hekel aan als mensen die voor hen reclame maken met onvriendelijke uitspraken de aandacht trekken. Het moet wel leuk blijven. Je kunt je afvragen of die bedrijven niet beter van te voren hadden kunnen nagaan wat voor vlees ze in de kuip hadden, maar een beetje PR-medewerker maakt ook hier goud van.

En zo geschiedde. Emma-matrassen, Nivea en Hallmark verklaarden eenparig dat de gewraakte uitspraken hen heeft doen besluiten de contracten te verbreken. Tel uit je winst! Eerst gebruik maken van de populariteit van de Meilandjes (die daar uiteraard prima voor werden betaald), en nu van de staat van ongenade waarin mevrouw Meiland is gevallen. ‘Wij trekken onze handen van haar af!’

Mij zal het verder allemaal worst zijn. Kaarten maak ik zelf, ik gebruik geen Nivea, en ik heb al een bed. Ik vind hoofddoeken ook niet fijn maar we leven in een vrij land, dus wie er graag een wil dragen, moet dat vooral doen.

Maar dat de botte uitspraken over het joodse geloof niet aan de orde kwamen, vond ik een beetje raar. En opeens schoten me de uitspraken van Francisco van Jole weer te binnen: ‘Fucking christenen die zich niet laten inenten moeten maar lekker doodgaan’.

Des te merkwaardiger was zijn schuimbekkende woede omdat de naar schatting 55.000 christenen die zich uit religieus principe niet laten vaccineren getalsmatig volledig in het niet vallen bij de 1.2 miljoen overige ongevaccineerde Nederlanders, die zich voor een groot deel in de arme wijken van de grote steden bevinden. Toch veroorzaakte zijn tirade nauwelijks een rimpel in de mediavijver. Alleen Wybren van Haga stelde er Kamervragen over. Doe maar niet, Wybren, met zulke vrienden heb ik geen vijanden meer nodig.

De Nederlandse samenleving is net een schoolplein. Ook daar kun je het ene kind rustig uitschelden, maar springen voor het andere kind meteen een paar sterke klasgenoten in de bres. Een variant op quod licet Jovi, non licet bovi.

Persoonlijk lig ik er niet wakker van als mensen mij een achterlijk mens noemen met een onzichtbaar vriendje, een gereformeerde gristentrut, of ‘hypocriet want christen’. Het zegt meer over hen dan over mij. Diezelfde gemoedsrust wens ik mijn andersgelovige landgenoten toe.