Advent!

Er zijn maar weinig tijden van het jaar zo heerlijk als advent. Vooral de eerste weken zijn een bron van genot. In die eerste weken wordt je nog niet weggespoeld door kerstmuzak met herdertjes en stille nachten, en kun je nog rustig boodschappen doen met Guus Meeuwis of zo op de achtergrond.

De winkels bombarderen je nog niet met kerstaanbiedingen en recepten waar je eerst een koksopleiding voor moet volgen, of erger nog, een YouTube-tutorial. Er staat alleen hier en daar een bakje cranberry’s verdekt opgesteld, wetend dat zijn tijd nog moet komen. De kerstboom staat buiten op het veld nog even krachten te verzamelen voor de weken die komen.

De eerste weken van advent zijn stil en ingekeerd. De adventsster hangt vanaf morgen achter het raam, de kerststal heeft zijn plek al ingenomen in de open kast (zonder het kindje Jezus want dat mag pas vanaf eerste Kerstdag, leerde ik vorig jaar. Maar ja, ik ben dan ook protestant).

advent kandelaar

Foto Pexels / Felix Mittelmeier

En of het van corona komt of niet, dit jaar was het voor het eerst dat ik niet op stel en sprong op zoek moest naar alle adventsattributen.

Al meer dan een week voor de eerste adventszondag was de kerstster opgeduikeld uit een doos met lego, had ik de twee kerststalwijzen gevonden in een bak met oude videobanden, Jozef en Maria lagen tussen de kerstballen, een andere wijze en een herder lagen op de grond in de berging. En de kribbe lag heel toepasselijk in een doos met speelgoed voor de kleinkinderen.

Ja, Marie Kondo kan hier nog heilzaam werk verrichten, maar ik ben een beetje bang voor haar.

Zelfs de adventskandelaar staat al klaar, met kaarsen en al. En die kaarsen passen er ook echt goed in, maar dat komt omdat alles bij Ikea is aangeschaft. Een ding ontbreekt nog: de adventskalender. Dat is nog een stap te ver, maar wie weet komt het daar ook nog van. Ooit.

Voor het eerst in decennia had ik dus de tegenwoordigheid van geest tijdig aan de voorbereidingen van de voorbereiding op Kerst te beginnen. Ik zeg: vooruitgang.

Een ding staat gelukkig helemaal los van advent: muziek. Van Kenneth Leighton bijvoorbeeld, die eeuwenoude teksten op moderne muziek zette. En Christmas Carrolls die nooit uit de tijd raken. Die muziek draai ik rustig midden in de zomer. Maar nu kan ik los, nog zeker vier weken!

Tv-dienst

Elk nadeel heb z’n voordeel. Al wekenlang is onze kerk gesloten en worden er diensten op internet uitgezonden. Maar toch ga ik regelmatig vreemd. Reden: pure nieuwsgierigheid naar de ontwikkelingen qua preekpresentatie en muziek.

Straks weer naar de kerk, maar zonder te zingen. Beeld Matthias Boeckel


Over de preekpresentatie kan ik kort zijn: van licht ongemak bij de voorganger naar een relaxte presentatie. En ook: wat een arm- en handgebaren! ‘Nederland in beweging’ is er niks bij.

De muzikale invulling is een ander verhaal. Er is al een paar decennia geleden een tweestromenland ontstaan, en die is in de diensten op tv moeiteloos te onderscheiden.

Aan de ene kant van het spectrum is er het psalmgezang in een berijming van een halve eeuw geleden, bij voorkeur begeleid door een stampend orgel dat nauwelijks genoeg registers lijkt te hebben om de emoties tot de gewenste hoogte op te stuwen. De voorkeur gaat over het algemeen uit naar psalmen die positief van toon zijn, of in het kerkjargon: bemoedigend. Daarnaast, samen zingen is leuk maar je moet het niet opnemen.

Aan de andere kant bevindt zich de praise-sector die zich kenmerkt door gevoelige teksten die zich vooral concentreren op de eigen navel. Wat ook opvalt is dat ze een nogal dwingend karakter hebben: ik wil alles en wel nu. De psychologie van de jaren ‘70 en ‘80 heeft duidelijk haar sporen achtergelaten: ik ben oké, jij bent oké. We hebben alleen troost en ondersteuning nodig.

Niet zelden ook wordt God uitgenodigd en welkom geheten in zijn eigen huis. Ik vraag me al een tijdje af welke theologie daar achter zit.

De uitvoering geschiedt over het algemeen door een paar enthousiaste mensen waarvan altijd één sopraan, wat zeg ik, een supersopraan. Hoe hoger, zachter en ijler, hoe mooier. Ik ben nog niet één praise-groep tegengekomen met een diepe alt, of met een krachtig schurend stemgeluid. Jammer.

Er is natuurlijk ook kerkmuziek die wel muzikale en tekstuele kwaliteit heeft. Maar dat zijn de beekjes die je moet weten te vinden in dit tweestromenland.

Dat er straks op 1 juli weer diensten gehouden mogen worden is mooi, zeker voor de kerken met een paar honderd zitplaatsen. Al zal dat voorlopig nog zonder zingen moeten gebeuren, en dat is een domper.

Want natuurlijk is muziek onmisbaar en zingen fijn. Maar het zou ook fijn zijn als dat straks weer kan zonder te struikelen over tweede naamvallen en onnavolgbare zinsconstructies, dan wel tenenkrommende uitspraken en teksten met de diepgang van een bord yoghurt.

Coronatijden

De hele dagen zit het corona-virus al in mijn hoofd. Misschien letterlijk want sinds vrijdag keelpijn, spierpijn en hoofdpijn, maar zeker figuurlijk.

Natuurlijk maak ik me zorgen over mensen die zwakke longen en een zwakke gezondheid hebben. We bellen, appen en mailen, want bezoeken kan natuurlijk niet. Maar ik ben behalve realist ook een optimist, dus ik zoek zoveel mogelijk lichtpuntjes. En die zijn er.

Zo zit ik op Twitter, en wat een zegen is dat medium. Natuurlijk dwalen er hele volksstammen rond, die hun fiolen van toorn uitgieten over de regering en een totale lock-down eisen, testen voor iedereen inclusief huisdieren, en tweeduizend toiletrollen per huishouden. Maar die zitten niet in mijn timeline.


Wel in mijn timeline zitten lieverds die als tegengif tegen een totale emotionele meltdown poezenspam spuien, en bemoedigende en al dan niet religieus getinte teksten rondstrooien. Mensen die aanbieden boodschappen te doen, op thuiszittende kinderen te passen.

En niet te vergeten de humor! Lachen is gezond en verhoogt de weerstand. ’t Is maar dat u het weet.

Ondertussen ben ik eindelijk aan dat vuistdikke boek begonnen dat al maanden geduldig op mij lag te wachten. Ik heb mijzelf eindelijk de tijd gegund mij in het ingewikkelde muziekspeelsysteem (het heeft een naam maar die ben ik weer vergeten) van de echtgenoot te verdiepen zodat ik nu via de boxen naar mijn lievelingsmuziek kan luisteren, in plaats van de YouTube-filmpjes via een koptelefoon.

En ik tel mijn zegeningen, want wat ben ik blij dat ik geen kinderen meer in huis heb! Onze vijf zonen waren in opgesloten toestand gevaarlijker geweest dan het virus.

Ja, dat was een grapje.

Duurzaam

Duurzaam een hype? Welnee, duurzaam is juist ouderwets. Onze opa’s en oma’s, die waren duurzaam.

Het vooruitgangsdenken, dat is pas een hype. Hij duurt alleen een beetje lang.
Mijn schoonmoeder moest van haar vader de aardappels zo dun schillen dat de schillen geen ‘knak’ meer zeiden. Dan heb je heel dun geschild en een maximum aan aardappel overgehouden. De schillen gingen naar de varkensboer, maar vette varkens kan hij er niet aan hebben overgehouden.

Mijn oma’s hielden hun eigen kippen, voerden die met afval uit de keuken, en aten dus eieren van etensresten, plus wat de kip zelf nog bij elkaar scharrelde aan wormen en pieren. En als het beest was uitgelegd ging hij zo met zijn kop op het hakblok. Beetje verdrietig misschien, maar wel duurzaam.

Nu begrijp ik best dat kippen houden in de stad op bezwaren stuit, en dat aardappels met schil eten gezonder is dan de voorouders dachten. En lekkerder ook, zeker als je ze bakt.

Maar duurzaam eten kan nog steeds. Neem broccolirijst. Als je dat zelf maakt (broccoli tot rijst malen in de foodprocessor, op het eerste dikke deel van de steel na) dan gebruik je al meer van de struik dan wanneer je de roosjes los snijdt en die apart kookt of stoomt.
Een pompoen schillen is helemaal niet nodig als je een biologisch exemplaar koopt. Het scheelt niet alleen tijd en pompoen, maar het is ook een stuk minder gevaarlijk.

Het is wel een beetje gênant dat onze generaties – die dachten dat alles alleen nog maar beter en makkelijker zou worden – nu toch met het schaamrood op de kaken moeten vaststellen dat opa en oma niet zo ouderwets waren als wij ooit dachten.

Leven ze nog? Maak excuses! En leven ze niet meer, gedenk ze door een paar van hun duurzame gewoontes in ere te herstellen: koop groente van het seizoen, eet niet elke dag vlees en stel weer een kliekjesdag in. Wen weer aan een niet tot de nok verwarmd huis, trek een trui aan (al dan niet zelfgebreid) als het koud is, en geniet van de kleine dingen. Van samen eten met vrienden, van een fijne wandeling. Dat is pas ouderwets duurzaam.

Wekker

Ik ben geen technisch genie, ik heb er geen enkele moeite mee dat toe te geven. Maar helaas komen er meer en meer spullen met stekkers op de markt. Die gaan vaak vergezeld van een boekwerk met informatie over het gekochte product in dertien talen. Vaak beginnen ze met ‘Van harte gefeliciteerd met uw aankoop’.

Houd die felicitaties maar voor je, fabrikant, doffe ellende is mijn deel. Ik begrijp helemaal niets van die boekjes en ben ook in katern Nl (dat zich meestal ergens achteraan bevindt) al binnen een halve pagina de draad volledig kwijt. En dan begin ik zelf maar wat te proberen.

Zo kocht ik laatst een radiowekker. Noodgedwongen, want mijn oude was een eigen leven gaan leiden. Hij maakte me soms midden in de nacht wakker, of juist helemaal niet. Nu had ik natuurlijk voor zo’n blikken geval met bellen kunnen kiezen. Maar daarop zie ik ’s nachts niet hoe laat het is (behalve als ze van die enge radium-wijzers hebben), en bovendien hoor ik dan de hele tijd tiktak, tiktak. En dan slaap ik niet meer.

Ja, ik had ook zo’n wekker kunnen nemen.


Een nieuwe dus, en het exemplaar dat mij in de winkel aangeraden werd, was de simpelste die er maar bestond, verzekerde de elektronicameneer me. Echtgenoot stond er wat schaamtevol naast. Dat hij met zo’n atechnisch geval was getrouwd, wist hij al, maar dat ze zo hysterisch werd – ‘Ik wil de allermakkelijkste wekker die er maar bestaat’ – en zich daar niet voor schaamde, dat was toch wel next level.

Ik vertrok met een wekker, maar vertrouwde het maar half. En dat bleek eenmaal thuis volkomen terecht. Ik had nog zo gezegd dat ik een wekker wilde die me op tijd wakker maakte, en niet meer. Maar ik kreeg een apparaat waar je zo’n beetje alles mee kon: dagelijks wakker worden om 7 uur, of alleen op alle werkdagen, of maar één dag tegelijk. Er zitten dertien knopjes op, dertien! Voor één keer wekker zetten moet ik 12 keer een knopje indrukken. En dat is de eenvoudigste? Hoe moet je dan in de vrede een ingewikkelde wekker instellen?

Ik weet dat ik ook mijn mobiele telefoon naast mijn bed kan leggen en dan kan zeggen: “Google, wek mij om zeven uur”. Maar ik vertrouwen meneer Google niet, die weet al veel te veel van me. Bovendien wil ik niet met mijn telefoon naar bed.

Inmiddels weet ik hoe het werkt met de wekker. Het gaat na twee maanden prutsen en te vroeg dan wel te laat wakker worden bijna vanzelf. Word nou niet overmoedig, houd ik mezelf voor. Straks heb je even vakantie en dan zet je geen wekker. En daarna is alles weer weggezakt in dat armzalige technisch geheugen van je. Ik ben gewoon definitief te oud voor deze wereld.

Sneakers

‘Dit mag toch wel, hè,’ twitterde iemand in mijn tijdlijn. Op de foto stond een vrouw in een prachtige zwarte chique jurk, klaar voor een feest of iets anders deftigs. Maar het ging niet om de jurk, het ging om het schoeisel: sneakers. Witte.

Nu heb ik altijd al een afkeer gehad van de sneaker. Alleen het woord al: sneaky betekent stiekem, en daarom doet het woord sneaker me denken aan bordeelsluiper, ook al zo’n foeilelijke schoen met een vervelende connotatie. Ik weet het, het gaat wat snel, maar zo associatief werkt mijn brein nu eenmaal. Bovendien zijn sneakers sportschoenen, en ik heb een hekel aan sport.

Er zijn zelfs vrouwen die het bestaan sneakers te dragen bij hun trouwdag. Beeld Pixabay


Ik ben dus tegen de sneaker. Hoe vaak me ook door reclame wordt bezworen dat ‘de sneaker niet in je schoenenkast mag ontbreken’, ik weiger die dingen aan te schaffen. En sneakers met van die ingebouwde hoge hakken of plateauzolen zijn al helemaal vreselijk. Alsof je door de maffia in een bak zacht beton bent gezet en je jezelf er daarna hebt uitgekapt. En zo bewegen de meeste vrouwen zich er ook op voort.

Waar de mode vandaan gekomen is, is me een raadsel. Als reactie op hoge hakken en ander oncomfortabel zittende schoenen, opperde iemand ooit. Het is een teken van emancipatie, vrouwen laten zich niet meer aanpraten dat hoge hakken sexy zijn en dat ze dus met kramp in de kuiten – en op termijn een halux valgus – door het leven moeten.

Dat lijkt me een valide reden. Maar waarom moet je dan meteen in het andere uiterste schieten, en van die lompe bakken aan je voeten schuiven? Er zijn toch ook wel mooie en lekker zittende schoenen zonder hak te vinden?

Geef mij maar de ouderwetse hoge basketbalgympen, van katoen. Ik zweer erbij. Ze zitten fantastisch en je kunt ze zo in de wasmachine gooien als je er mee door de modder hebt gelopen. En onder een chique jurk doe je gewoon chique schoenen aan. Met of zonder hakken.

Echte helden

De helden van tegenwoordig zijn jong en vrouw, schreef Caroline de Gruyter in NRC van 16 augustus. De Pakistaanse Malala Yousafzai die na een moordaanslag gewoon naar schoolgaan blijft gaan en dat blijft bepleiten, de Zweedse Greta Thunberg die stug doorzet met actievoeren voor het klimaat, al valt de hele (rechtse) wereld ook over haar heen.

Het begrip held is in Nederland aan inflatie onderhevig. Voetballers die op het juiste moment scoren zijn hier helden. Mensen die de Elfstedentocht zwemmen voor een goed doel, en mensen die iets liefs doen voor een ander, of die daar heel mooi over kunnen praten.

Mensen die iets zeggen waar half Nederland het al mee eens is maar wat twintig jaar geleden wat minder bon ton was. Of mensen die hun werk doen, zoals politieagenten en brandweerlieden. Mensen die hartmassage toepassen omdat ze daar een cursus in hebben gehad, en mensen die een hondje uit het kanaal vissen dan anders reddeloos verloren was geweest.

Toegegeven, de wereld wordt niet slechter van zulke mensen, maar ik heb toch een ander idee bij een held. En dan denk ik nog niet eens aan Braveheart of Ivanhoe, maar een beetje levensgevaar mag er toch wel bij zitten.

De Gruyter heeft trouwens een blinde vlek: aan de andere kant van de wereld strijden jonge helden voor vrijheid van meningsuiting en democratie in Hongkong. Met gevaar voor eigen leven en erger. Echt gevaar.

Daar zijn vrouwen bij zoals Agnes Chow, maar zeker ook mannen, zoals Nathan Law en Joshua Wong, leider van Demosisto: een ‘progressive, movement-oriented youth activist group in Hong Kong that advocates self-determination, both internal and external’, zoals ze zelf zeggen op hun Twitter-account.

Weekend na weekend gaan ze de straat op, die Hongkongers. Al veertien weken achtereen. Ze nemen het op tegen een van de machtigste landen van de wereld, tegen nietsontziende machthebbers en een systeem dat 1,3 miljard mensen in de houdgreep heeft. Succes is bepaald niet gegarandeerd en hun veiligheid al helemaal niet.

En daarom breng ik hulde aan de echte helden, al die mensen aan de andere kant van de wereld, die doorgaan met hun protesten. Hulde! En of het mannen of vrouwen zijn, zal me worst wezen.

Agnes Chow en Joshua Wong. Foto Iris Tong

Lunch-interview

Ik lees ze altijd, de lunch-interviews in de NRC. In een kadertje naast of onder het artikel staat de rekening van de lunch, want natuurlijk neem je geen van te voren gesmeerde boterhammen en een pakje karnemelk mee voor zoiets. Zo armlastig is de krant nu ook weer niet. Ook in welk etablissement de lunch is verorberd en wat een en ander heeft gekost, wordt vermeld.

Na het interview bekijk ik het lijstje vaak nog eens, want hoewel ik het eerst een stom idee vond, dat kadertje, als het er toch eenmaal staat dan wil ik het weten ook. En dan val ik mijzelf vaak tegen. Onwillekeurig ga ik beoordelen wat ik ervan vind: ‘Nou nou, die heeft een dure smaak… wat een aanstelleritis. En ook nog een glas wijn erbij. Of twee.’ En wellicht volkomen ten onrechte. Want je betrekt het eten en drinken automatisch op de geïnterviewde, maar de journalist eet ook mee. Misschien is die wel de zuipschuit.

Wát er precies wordt gegeten, verschilt natuurlijk nogal. In Het Wapen van Ermelo staan vast andere dingen op het menu dan op de kaart van een net uit de gracht getrokken eetcafé in de hoofdstad. Hoewel, de eetcultuur hier te lande snelt vooruit, als ik de lunch-interviewkaders mag geloven. Je blijkt ook buiten de Randstad meer keuze te hebben dan een tosti, een uitsmijter of een kom tomatensoep uit blik met een wit bolletje erbij.

Grappig genoeg trekt het menu zich niets aan van eventueel aanwezige vooroordelen, ook een Syriër kan dol zijn op boerenkool en er zijn Groningers die van balut houden. Misschien was dat de stiekeme opzet, NRC? Of is het een manier om de secundaire arbeidsvoorwaarden van de journalist op te krikken: “Oké, doe jij dat interview maar in een chique restaurant. Je mag de kosten declareren maar dan wil ik wel een bonnetje zien.” Het zou zo maar kunnen.

Maar ter vervolmaking van het concept moet de geïnterviewde nog meer prijs geven dan een eventuele glutenallergie of veganistische levensstijl. Er staat nog een heel rijtje eigenschappen en voorkeuren onder, en het is mij nooit geheel duidelijk wat er precies wordt bedoeld. Je burgerlijke staat spreekt voor zich, en welke sport je eventueel beoefent ook, maar ‘boek’? Wat je het laatst gelezen hebt, wat je het mooiste of waardevolste vindt, of juist dat waar je nachtmerries van kreeg? En maar één? Ik word altijd licht nerveus van zo’n vraag. En mij wordt niet eens iets gevraagd…

Film staat er ook nog onder, en muziek. Mijn hemel, wat een vragen! Welke film hangt helemaal af van wat ik het laatst heb gezien, en welke muziek zegt vooral veel over mijn gemoedsgesteldheid op dat moment. Ik wil maar zeggen, lunchen en geïnterviewd worden tegelijkertijd kán, maar je moet niet overdrijven. Ik neem zelf wel wat mee.

Kwaliteit

Ik moet minder gaan twitteren. Dit goede voornemen had ik bijna weer laten varen toen ik een filmpje zag dat op Twitter was gepost. Het was een YouTube-filmpje met een volgens de betreffende twitteraar inhoudelijk briljant lied. Mochten er meer zulke liederen geschreven worden, was de diepe wens van de twitteraar.

De tekst is inderdaad een stuk beter dan bijvoorbeeld ‘De rivier’, Lied 642 uit de bundel Opwekking. Elke keer wanneer het lied op de liturgie staat die bij de ingang van de kerkzaal wordt uitgereikt, vraag ik mij af of het niet zaak is het pand met gezwinde spoed te verlaten. Dit vooral vanwege de dwingende teksten als ‘Vader, kom, ontmoet mij hier’, ’Ik wil u daar ontmoeten, Heer’. Wat impliceert dat de Heer welhaast verplicht is aan die eis te voldoen. Of zoiets. Opvallend vaak hebben liederen uit Opwekking die dwingende toon: doe dit, nu, elke dag, altijd. Want ik wil het.

In dit filmpje is het filmisch dieptepunt overigens dat bij de zin ‘Ik leg alles voor u neer’ een klein meisje in balletjurkje te zien is dat een spagaat en buiging tegelijk maakt. De beelden bij de liederen zijn trouwens een verhaal apart. Er spelen opvallend veel blonde jezussen met blauwe ogen een rol, die met een verheven blik door een op de knieën liggende of devoot omhoog kijkende massa mensen schrijden. ‘De schare’ bestaat voor het merendeel uit in vale lappen geklede figuren, zo weggelopen van een filmset waarvan de kostuummaker met een natte vinger in de lucht heeft gegokt dat dit wel zo’n beetje de mode zal zijn geweest uit het jaar nul of daaromtrent.

De teksten zelf die – om de liederen eenvoudig karaoke-gewijs mee te kunnen zingen – in beeld verschijnen, staan negen van de tien keer vol spelfouten. Creatief zijn met taal is prima, maar laat dan op zijn minst voor je die creaties op het internet gooit, even iemand meekijken die er verstand van heeft, is mijn dringende verzoek. Voor vertalingen geldt hetzelfde: Google-translate is niet genoeg!

En dan nog een laatste waarneming: waarom hebben de zangeressen van dit soort liederen altijd zo’n lief stemmetje? Nooit eens een keer een lekker diepe altstem of een schurend doorrookte whiskey-klank, altijd maar dat zijige zoetgevooisde gekweel. Voor de mannen geldt overigens hetzelfde: tenoren, vrijwel zonder uitzondering.

Er zijn genoeg mensen die er dol op zijn, maar ik krijg er jeuk van. Het is een flinke aanslag op mijn geduld en deed afbreuk aan menig kerkdienst. Het vervelendste is misschien nog wel dat een gesprek over kwaliteit vrijwel altijd eindigt in de stelling dat over smaak niet te twisten valt. En dat is nu precies het probleem. Want over kwaliteit valt wel degelijk te twisten. Maar dat gebeurt niet, bang voor ruzie als we zijn. Of er is domweg gebrek aan kwaliteit in christelijke kring.

Mede met die laatste gedachte in het achterhoofd verzoek ik nu alvast iedereen die het lied ‘Yet Not I But Through Christ In Me’ in het Nederlands wil vertalen, dat vooral NIET te doen.

Goed bevallen

Eeuwenlang was alles rond zwangerschap en bevalling het terrein van vrouwen. Tot de man de verloskamer binnenkwam, ergens in de 18e en 19e eeuw, en natuurlijk al daarvoor als de barende uit de betere stand afkomstig was.

Niets ten nadele van gynaecologie, maar in de tijden dat mannen in die tak (en alle andere takken) van wetenschap de dienst uitmaakten, bepaalden zij wat er gebeurde. Vanaf dat moment was liggend bevallen de norm, in plaats van zittend of hurkend, want anders had de dokter geen zicht op het moment suprême. En door de knieën gaan was natuurlijk beneden de waardigheid van de weledelgeleerde heren van toen. Als er één terrein is waarop vrouwen jammerlijk werden gemist in de wetenschap, is het toch wel de verloskunde.

Waren er maar meer vrouwen geweest als Catharina Schrader (1656-1746). Ik hoop dat er ergens in Nederland een standbeeld voor haar is opgericht. Catharina Schrader was een ongekend kundige vroedvrouw die zelfs de meest gecompliceerde bevallingen tot een goed einde wist te brengen. Wij weten nog van haar omdat zij een dagboek in telegramstijl bijhield.

Een en ander wil uiteraard niet zeggen dat mannen geen positieve bijdrage kunnen hebben. Integendeel. Persoonlijk heb ik veel gehad aan Childbirth without fear, van de Britse arts Grantley Dick-Reed, dat ik van mijn moeder kreeg. Geweldig vond ik het, en tijdens elk van mijn vijf zwangerschappen las ik het opnieuw. Door dat boek ging ik geloven in en vertrouwen op mijn eigen lichaam, en leerde ik het nog beter kennen.

En nu las ik vandaag een vlammend betoog tegen meneer Dick-Reed, van de hand van Leonie Breebaart in Trouw. Een paternalistisch boekje noemt Breebaart het, omdat hij als man vrouwen wel even zou vertellen dat baren geen pijn hoeft te doen. Nee, dan liever ‘Duik in je weeën’, een boek dat Breebaart zelf las.

Maar je moet helemaal niet in je weeën duiken, dan ga je kopje onder. Je moet weten wat er aan de hand is in je lichaam, je moet je lichaam kennen en weten wat er gebeurt. De taal waarin je daarover nadenkt, doet ertoe. Ik ontdekte gaandeweg het grote voordeel van zo’n boek in het Engels lezen. Dan lees je over contractions en labour, in plaats van weeën en pijn. Ja inderdaad, het is een mindset, en wel eentje die je helpt om de regie te houden tijdens het bevallen. En dat is toch wat je wil als feminist: de regie houden over je eigen lijf en dus ook over je eigen bevalling. Of het aan mij lag, aan het boek of aan iets anders: ze waren allemaal bijna zonder pijn. Het was wel hard werken – wat door het woord labour zo treffend wordt weergegeven – maar dat is iets anders dan pijn lijden.

Wat kan mij het schelen dat het boek door een man geschreven is, als die man er zo duidelijk blijk van geeft dat hij aan deze kennis gekomen is door te luisteren naar vrouwen. Want dat is het geval bij Dick-Reed. En dat hij paternalistisch was… soit. Je hoeft het toch niet eens te zijn met zijn ideeën over vrouwen (waar ik het inderdaad volstrekt mee oneens ben) om te kunnen profiteren van zijn medische inzichten? Je gaat toch ook niet Ford boycotten omdat de oprichter van die autofabriek niet deugde?

Bovendien, alles beter dan de weeïge zeverboeken over ‘in je kracht staan’, de infantiele pufklasjes en de ‘geef-mij-maar-een-ruggeprik’-roepers, omdat pijn lijden ‘niet meer van deze tijd’ zou zijn. Daarmee geef je pas echt de regie uit handen.