Het is zo langzamerhand traditie geworden omstreeks half november je politiek correcte imago op te vijzelen. De ideale manier om dat te doen is het Sinterklaas-bashen.
De verwijten zijn sinds jaar en dag dezelfde. Sint is wit, zijn knechten zijn zwart, dus is hij een neokoloniale griezel wat het equivalent is van het vroegere heiden. Oude mannen met kinderen op schoot zijn sowieso verdacht in het huidige tijdsgewricht.
Maar de grootste grieven richten zich op Zwarte Piet. Zwarte Piet is namelijk een allochtoon, denken sommigen, en dan ook nog een allochtoon als de wat dommige knecht van een witte man. He, waar kennen wij dat van? Van de slavernij! Het sinterklaasfeest deugt niet, bewijs geleverd, volgens de grote-stappen-snel-thuis-theorie die steeds meer Nederlanders aanhangen.
Dat Piet oorspronkelijk een schoorsteenveger uit Italië is, met de roe als gereedschap, doet er niet toe. En ook niet dat Zwarte Piet een slimme, creatieve en uiterst acrobatische figuur is. Ik was als kind al jaloers op die jongens die over daken liepen, de handstand en de flikflak probleemloos uitvoerden en alles durfden waar ik alleen maar van kon dromen.
Geen denken aan dat ik Zwarte Piet ooit zag als minderwaardig knechtje, dat ik hem ooit in verband bracht met mijn Molukse klasgenootjes. Zwarte Piet was gewoon Zwarte Piet. Punt.
Nu buigen zelfs twee leden van het filosofisch elftal van Trouw zich over de kwestie, zonder indrukwekkend resultaat overigens.
De beste kwalificatie van Zwarte Piet komt dan ook van onze huisfilosoof uit de jaren ’80, ons oudste kind van destijds drie jaar. Voor het eerst van zijn leven aanschouwde hij Zwarte Piet die samen met een hele kudde kinderen op Sinterklaas wachtte. Vol afschuw boog Zoon zich naar mij toe. “Mama, bah!” fluisterde hij dringend, “Die man is geverfd!”